Tag archieven: Koninklijk Instituut van Ingenieurs

PRESIDENT ING. MARTIN VAN PERNIS PLEIT VOOR VERBETEREN NAAMSBEKENDHEID KIVI NIRIA

 

 

 

 

vanpernis2

 

 

44_47_INGR09_Interview

Het Interview

 

 

tekst erwin van den brink

 

 

PRESIDENT ING. MARTIN VAN PERNIS PLEIT VOOR VERBETEREN NAAMSBEKENDHEID KIVI NIRIA

 

‘Het is goed dat ingenieurs elkaar ontmoeten’

 

KIVI NIRIA heeft te weinig leden, vindt ing. Martin van Pernis, sinds vorige maand de president van de ingenieursvereniging. Als ingenieurs elkaar ontmoeten, leidt dat tot gesprekken over innovaties en helpt het bij het oplossen van vragen. KIVI NIRIA biedt technici hiervoor ‘het ideale platform’. ‘We moeten ons meer bemoeien met het formuleren van overheidsbeleid.’

 

Ing. Martin van Pernis is de eerste president van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs die geen ir. is. Hoewel het instituut het onderscheid niet van belang vindt – het KIVI fuseerde in 2004 met NIRIA, de beroepsvereniging van ingenieurs afgestudeerd aan het hoger technisch onderwijs – toch is er sprake van een kleine historische gebeurtenis. Van Pernis is overigens vanaf het begin van zijn carrière lid geweest van het KIVI. Hij begon ooit aan een studie Elektrotechniek aan de TU Delft, maar werd in het eerste jaar geveld door de ziekte van Pfeiffer. Het duurde bijna een jaar voordat hij was genezen en toen hij eenmaal weer op de been was, besloot hij om de studie Elektrotechniek eerst te vervolgen aan de hts, met de bedoeling vervolgens de TU-opleiding te doen. Daar kwam het echter niet meer van, omdat Siemens Nederland, waar hij stage had gelopen tijdens zijn hts-opleiding, hem overreedde om daar een betrekking te aanvaarden. Dat was in 1970. Van Pernis zou zijn gehele carrière bij het bedrijf blijven. Voor het bestijgen van de carrièreladder binnen Siemens deed hij nog wel een deelstudie Rechten en Economie aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam.

Siemens Nederland is een van de oudste buitenlandse vestigingen van het Duitse elektronicaconcern. Er werken nu ongeveer drieduizend mensen en de omzet bedraagt 1,8 miljard euro per jaar. Van Pernis: ‘De helft van wat wij leveren, betreft in Nederland gerealiseerde toegevoegde waarde.’ Met Van Pernis krijgt KIVI NIRIA voor het eerst sinds lange tijd een typische vertegenwoordiger van de Nederlandse maakindustrie aan het roer. Hij is onder meer vicevoorzitter van FME-CWM, de werkgeversorganisatie voor de metaal- en elektrotechnische industrie. ‘We hebben een fantastische maakindustrie in Nederland’, zegt hij als insider in industrieel Nederland, ‘maar we zijn er heel bescheiden over. Als je met andere mensen praat over wat we in Nederland produceren, met wat voor technologie we dat doen en wat voor ontwikkelingen daar in zitten, dan blijkt dat bij hen vaak gewoon niet bekend te zijn. Ik noem twee willekeurige voorbeelden: Polynorm, dat hier de motorkappen en kofferdeksels van heel veel Duitse auto’s produceert, en Paques, een bedrijf in het Friese Balk dat op het gebied van waterzuiveringstechnologie in samenwerking met de Wageningen Universiteit toepassingen maakt die in de hele wereld bewondering afdwingen. Het is belangrijk dat jonge mensen die voor een studiekeuze staan, weten wat voor technische bedrijven er zijn en wat voor interessante ontwikkelingen zich daar afspelen. Ook moeten we oppassen dat we hier niet te ondoordacht de industrie afbouwen, want je ziet alweer productie die naar China is verhuisd, terugkomen. De lonen in China stijgen namelijk en daarmee hun kostprijs, en ook de transportkosten worden steeds hoger. Produceren,daar waar de behoefte is, wordt de trend voor de komende twintig tot dertig jaar.’

Het is belangrijk onze kennis bij te houden om met die nieuwe producenten te concurreren, benadrukt Van Pernis. ‘Zonder innovatie begin je niets. Mogelijke bezuinigingen op onderwijs zijn dus een punt van grote zorg, of het nu gaat om het universitaire of middelbare beroepsonderwijs. Nederland zal meer dan ooit moeten investeren in mensen en onderwijs en KIVI NIRIA moet meer doen aan het verbeteren van het imago van techniek en aan zijn eigen naamsbekendheid.’ Het viel Van Pernis op dat toen hij aan mensen in zijn omgeving vertelde dat hij voorzitter van de vereniging zou worden, menigeen er blijk van gaf nog nooit van KIVI NIRIA te hebben gehoord. ‘KIVI NIRIA heeft te weinig leden, maar er zijn niet te weinig ingenieurs in Nederland, zo’n 240 000. Wij bieden een platform, want het is goed dat ingenieurs elkaar ontmoeten. Dat leidt tot gesprekken over innovaties en helpt bij het oplossen van vragen waar ingenieurs mee rondlopen. Wij zijn een ontmoetingsplek, vooral ook in de regio, dichtbij waar onze leden werken of wonen. En daarvoor zouden we meer leden moeten hebben, hoewel 25 000 niet niets is. KIVI NIRIA organiseert overigens zo’n vijf- à zeshonderd activiteiten per jaar – dat is veel. Maar op die bijeenkomsten zijn of jongeren of ouderen aanwezig; iedereen van middelbare leeftijd is druk bezig met zijn carrière. Dat is een groep die we beter moeten bereiken. We gaan werken met bedrijfslidmaatschappen om de drempel lid te worden lager te maken. De naamsbekendheid kunnen we vergroten met meer bedrijfsbijeenkomsten. ’

 

FOKKER 100

KIVI NIRIA moet zich meer bemoeien met het formuleren van overheidsbeleid, vindt Van Pernis. Een van de beleidsonderwerpen betreft de herindustrialisatie van Nederland. Productiebedrijven die het enige tijd hebben geprobeerd in een lagelonenland, komen soms toch weer naar Nederland terug, bijvoorbeeld omdat hier een betere kwaliteitscultuur heerst. Het plan om weer met vliegtuigbouw te beginnen is een project dat zich zou kunnen ontwikkelen tot een opmerkelijk initiatief van herindustrialisatie. Van Pernis constateert allereerst dat de studie Lucht- en Ruimtevaarttechniek in Delft nog steeds een overstelpende belangstelling geniet. ‘Vliegtuigbouw is nog steeds sexy; de betreffende faculteit is zo’n beetje de grootste in Delft. Daarnaast is het ontwerp van de Fokker 100 nog steeds heel bijzonder, wat betreft aerodynamica en de gelijmde constructie, die zeer licht en buitengewoon sterk is. Dat kunnen ze nog steeds niet nadoen in het buitenland. De vernieuwde versie van de Fokker 100 – als die er komt – mag geclassificeerd worden als een uiterst modern toestel. De markt is veertien jaar na het beëindigen van de productie echter wel bezet door fabrikanten uit Brazilië en China. Maar Nederland stelt daar veel ervaring, waaronder die unieke lijmtechniek, tegenover en er zit dus nog veel doorontwikkelpotentie in het ontwerp.’

Elk nieuw project moet worden beoordeel op het perspectief, stelt Van Pernis. ‘Het herhalingseffect is van belang. In de industrie is eenmaligheid niet het streven, maar moet er altijd opvolging in productie kunnen zijn. Fokker Space deed vaak technologisch gecompliceerde eenmalige projecten. Als die dan afgerond waren, dan werd er niets meer met de kennis en ervaring gedaan omdat die heel specifiek was. Daarom kijken we bij Dutch Space (de opvolger van Fokker Space, waar Van Pernis president-commissaris is, red.) ook steeds meer naar activiteiten die lang kunnen voortbestaan, een kunstje dat steeds opnieuw en steeds beter is te doen.’

‘Wat Nederland geschikt maakt voor de vliegtuigindustrie, is dat het daarbij gaat om internationale samenwerking, participaties, logistiek van toelevering en assemblage. Wij zijn heel goed in systeemintegratie, omdat we goed zijn in internationaal samenwerken. We spreken onze talen en we hebben een zeer open economie zonder importbeperkingen, want we zijn geen echt industrieland in de zin dat we hier volledig geïntegreerde voortbrengingsketens hebben. We doen altijd een deel, ook als systeemintegrator. We zijn goed in organiseren en improviseren. Kijk naar het succes van de Nederlandse touringcarbouwers.’

Nu de bankencrisis het falen van vrije markten heeft gedemonstreerd, gaan er stemmen op om ook in de rest van de economie de overheid weer meer greep te geven. Er wordt weer gepraat over actief industriebeleid in plaats van het algemene voorwaardenscheppende beleid van de afgelopen jaren. ‘Het creëren van nieuwe business is niet iets dat we aan de overheid moeten overlaten. Een overheid kan nieuwe industriële initiatieven hooguit ondersteunen in de aanloopfase. Het is niet goed als die tien jaar duurt, want dan kan het initiatief kennelijk niet op eigen benen staan. Een nieuwe industrie moet relatief snel in staat zijn om zijn eigen broek op te houden. Dan is in de aanloop een goedkope financiering, belastingkorting of wat dan ook, zinvol om die start sneller te laten verlopen en om het hoe dan ook te laten slagen. Maar je moet altijd kijken of je het geld ook kunt terughalen, in de vorm van royalty’s. En je kunt er ook na vijf jaar achterkomen dat je er beter mee kunt stoppen. Dat is geen schande: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald.’

Hoe krijgen we weer focus in onze industriepolitiek? ‘Wat we hier wel moeten doen en wat niet, dat begint er mee dat er mensen zijn die ergens heilig in geloven. Zonder motivatie en gedrevenheid lukt er hoe dan ook niets. Dan is er ten tweede een industriebeleid vanuit de overheid nodig waarbij die focus ongelooflijk goed in de gaten wordt gehouden. Dus niet zomaar met geld strooien; overleg alles goed met het bedrijfsleven. Waar zijn we echt goed in of hebben we de potentie om echt goed te worden. De wedstrijd winnen betekent overigens anders en beter zijn dan anderen. De huidige subsidieregelingen versnipperen alles. Gericht industriebeleid vergt een totaal andere benadering dan het Hollandse loketdenken. Zet nu eens een aantal wijze mannen uit de industrie in zo’n agentschap als SenterNovem. Die snappen dat als je ergens geld in stopt er ook rendement moet uitkomen. Dan wordt het een uitdaging om met geld meer geld te maken. Kom dan maar met royaltyregelingen: wie het meest afdraagt of terugbetaalt, krijgt ook weer het gemakkelijkste nieuwe financiering.’

‘Wat blijft, is dat we uniek moeten zijn in alles wat we doen’, besluit Van Pernis. ‘En de basis daarvoor is kennis, van specialisten, van ingenieurs. KIVI NIRIA biedt hun het ideale platform.’

www.kiviniria.net

 

 

KENGEGEVENS

NAAM

Martin van Pernis

LEEFTIJD

65

TITEL

ing.

OPLEIDING

Elektrotechniek, HTS Den Haag

Rechten en Economie, Erasmus Universiteit Rotterdam

FUNCTIE

president KIVI NIRIA, president-commissaris Dutch Space, commissaris bij onder meer ASMI en Aalberts Industries, voorzitter Vernieuwend Bouwen

 

 

(QUOTES)

 

‘We moeten oppassen dat we hier niet te ondoordacht de industrie afbouwen’

 

‘Gericht industriebeleid vergt een totaal andere benadering dan het Hollandse loketdenken’

 

‘Vliegtuigbouw is nog steeds sexy’

Interview ir. Jan Dekker, president KIVI (DI, 12/13, 2005, 1 juli)

 

jan dekker

 

INGR12_13_p88_89_Beleid

INGR12_13_p88_89_Beleid

 

KIVINIRIA investeert € 400.000 in ledengroei en naamsbekendheid

 

Niet anders maar beter

 

Na de fusie tussen de twee ingenieursverenigingen KIVI en NIRIA is nu het moment aangebroken om de jarenlange geleidelijke afname van het aantal leden een definitief halt toe te roepen. KIVINIRIA investeert € 400 000 in een actieplan dat onder meer de komende twee jaar 10 000 nieuwe leden moet opleveren.

 

Erwin van den Brink

 

Het speelt KIVINIRIA al lang parten dat veel jongeren techniek niet ‘cool’ vinden en dat we in het algemeen minder warm lopen voor een verenigingslidmaatschap dan vroeger. Veel oud-leden (opzeggers) zien het verbeteren van het imago van techniek als een van de belangrijkste opdrachten van KIVINIRIA en zij zijn gemakkelijk over te halen om opnieuw lid te worden, blijkt uit onderzoek

De enige ‘media-ingenieur’ die ooit op televisie expliciet als ingenieur werd neergezet was ‘de ingenieur’ uit de televisieserie Ja zuster, nee zuster die gehuld in een stofjas in de kelder dingen deed die af en toe leidden tot heftige explosies. Een aardige, verstrooide man maar geen rolmodel zoals de vele doktoren en advocaten op teevee. Toch was dat imago ooit anders. Gedurende de industrialisatie van Nederland, die begon rond pakweg 1850 en rond 1970 over zijn hoogtepunt heen was, veroverde de ingenieur een plaats in het rijtje notabelen: burgemeester, notaris, dokter, hoofdonderwijzer.

Maar die notabelen bestaan niet meer en dat de ingenieur waarschijnlijk méér aan status heeft ingeboet dan die anderen heeft vermoedelijk te maken met verdwijnen van veel industrie sinds 1970 en de groei van de dienstverlening sindsdien. Dat die inmiddels even doordrenkt is van technologie, en dus van ingenieurs, ontgaat veel mensen.

Sindsdien kregen we te maken met clubs zoals Amnesty International, Greenpeace, Artsen zonder Grenzen. Vergeleken daarmee loopt het koninklijk instituut niet over van publicitaire onbesuisdheid. Je hebt helemaal aan de andere kant van het spectrum ook nog de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel, ook zo’n nette club en nóg ouder dan KIVINIRIA (1777) maar ook nóg minder bekend. Het aantal leden van KIVINIRIA liep tussen 1994 en nu terug van ongeveer 50.000 naar iets meer dan 30.000 nu. Er zijn in Nederland zeker zo’n 300.000 ingenieurs dus zeker 90% van de Nederlandse ingenieurs is geen lid hoewel uit een onlangs gehouden enquête blijkt dat de meeste van deze niet-leden KIVINIRIA (dan wel KIVI en/of NIRIA) wel van naam kennen. Van de jonge tu-ingenieurs (ir.’s) kent 70% KIVINIRIA en van de jonge hbo-ingenieurs (ing.’s) kent 50% de vereniging. Bij ‘oudere’ ingenieurs is dat zelfs 100%.

Voila: hoe maken we die lid? Het vergroten van de participatiegraad van 10% naar 20% moet mogelijk zijn, meent Jan Dekker, de voorzitter van KIVINIRIA. Allereerst was er natuurlijk de fusie tussen het KIVI – het Koninklijk Instituut van Ingenieurs – en de Nederlandse Ingenieursvereniging NIRIA respectievelijk de vereniging van de aan de technische universiteiten opgeleide ir.’s en de vereniging van de in het technisch hoger beroepsonderwijs opgeleide ing.’s. Die fusie, aldus Dekker, is boven verwachting soepel gelopen: ‘Het verschijnsel dat je twee ‘bloedgroepen’ houdt is bij ons niet aan de orde geweest’. Dat helpt behoorlijk als je de nieuwe club wilt opstoten in de vaart der volkeren.

Dekker: ‘Daardoor hebben we in een jaar veel kunnen doen.’ Voor hem op tafel ligt het Actieplan 2005-2007. Hier staat in: wie doet wat, wanneer en hoe en wat levert het op. Onder meer: 10.000 nieuwe leden tussen nu en ultimo 2006 en terugdringing van het aantal opzeggers in die periode naar 4200, dus netto 5800 nieuwe leden. De vereniging investeert € 400.000 van haar eigen vermogen in het actieplan. ‘We houden op met praten.’ Uit de mond van iemand die eerder als bestuursvoorzitter de grootste onderzoeksinstelling van Nederland, TNO, reorganiseerde klinkt dat niet vreemd. Maar een vereniging waarin niet meer gepraat wordt? Dat behoeft enige toelichting. Dekker: ‘Nou ja, veel bleef steken in briljante gedachten. Het gaat er om dat je het daarover een keer met elkaar eens wordt en het dan ook daadwerkelijk gaat doen. De uitvoering van onze briljante gedachten werd echter vaak voortijdig doorkruist door zo mogelijk nóg briljantere gedachten.’ Overigens is de afgelopen driekwart jaar voor iedereen volop gelegenheid geweest om mee te praten over het plan. Honderden leden hebben er een bijdrage aan geleverd. Dekker: ‘Maar als je nu komt met een leuk idee, zeggen we: prima maar over drie jaar is je eerstvolgende kans. Overigens kijken we natuurlijk wel degelijk hoe de geplande acties uitpakken en of tussentijds bijstelling nodig is.’

Die superbriljante ideeën, daar gaat het trouwens niet eens zozeer om want uit een recente enquête onder oud-leden blijkt dat de meeste van KIVINIRIA datgene verwachten dat de vereniging nu al doet. Aan persoonlijke zakelijke dienstverlening is beduidend minder behoefte. Het gaat de meeste om de mogelijkheid te kunnen netwerken en om algemene belangenbehartiging en de zichtbaarheid van de vereniging. Dekker: ‘We merken ook dat het weinig moeite kost om oud-leden weer te bewegen lid te worden.’ Waarom hebben ze dan opgezegd? Dekker: ‘Omdat we op een gegeven moment geleidelijk uit beeld verdwijnen.’ Een groot deel van de oplossing zit dus een beter ‘customer relations management’ het onderhouden van de band met ieder lid, intensievere communicatie. ‘Een keertje een brief sturen is niet voldoende.’ Wat betreft studenten: hier haakt een groot deel af op het moment dat ze de volle contributie moeten gaan betalen. ‘Daar valt iets aan te doen door slimmer met contributietarief om te gaan.’ De afgelopen tijd zijn via dr. Frans Leijnse (ex-voorzitter van de HBO-raad en tegenwoordig lector aan de Hogeschool Utrecht en hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam) de contacten met het technisch hoger beroepsonderwijs vernieuwd waardoor de vereniging nu voor het eerst sinds lange tijd weer beschikt over alle adressen van de 5000 dit jaar in het hbo afgestudeerde ingenieurs.

Het actieplan moet er voor zorgen dat die nieuwe leden hun club ook vaker zien langskomen op radio, televisie en in de kranten en tijdschriften. Zoals de aanhef boven het actieplan zegt, moet KIVINIRIA zo de spil worden waar het om draait als het in Nederland gaat over techniek. In een televisiespotje van Nationale Nederlanden zegt een allochtone schoonvader-in-spe tegen zijn ongewenste Nederlandse schoonzoon: ‘Je bent dus geen arts, geen advocaat, nee je bent zelfs geen ingenieur!’ Dat suggereert dat

 

 

ingenieur worden een negatieve keuze is. Wie wel eens een echte ingenieur spreekt weet dat het tegendeel het geval is. Voor het bestrijden van dergelijke in de mediawereld rondzingende vooroordelen hebben we KIVINIRIA .