doe wat je leuk vindt

Spread the love

Je moet gewoon doen wat je leuk vindt – daar ben je waarschijnlijk goed in.

Ik begrijp uit dit bericht op Linked In dat de Coronapandemie aan het licht heeft gebracht dat veel mensen – waarschijnlijk de meeste mensen – niet echt gelukkig zijn in hun werk.  Dat is best wel ernstig aangezien het doorsneenoodlot bepaalt dat wij gedoemd zijn om door middel van betaalde arbeid te voorzien in ons levensonderhoud. Er zijn mensen die het lukt hun hele leven op andermans zak te teren maar ik kan uit eigen waarneming bevestigen dat dit niet per se leidt tot een gelukkiger leven.

Je werkt namelijk bij voorkeur niet alleen voor het geld maar ook om een ‘iemand’ te worden. Het woord ‘beroep’ komt van roeping, je bestemming (in het leven) vinden. Er zijn mensen die dat direct weten zoals prinses Amalia, er zijn er die er wat langer over doen en er zijn er die er nooit achter komen wat tragisch is omdat je dan niet weet wie je bent.

Ik wist het heel jong en toch ook weer niet. Mijn moeder overleed toen ik drie was en mijn vader zocht verkering met een van haar vriendinnen die later mijn tweede moeder werd en die woonde in Bovenkerk, vlak bij het (oude) Schiphol. Een van de uitjes was een bezoek aan het panoramaterras op Schiphol alwaar wij dan een ijsco of een chocomel nuttigden.

Ons gezin was nog in diepe rouw maar Schiphol stelde mij in staat om weg te dromen uit de werkelijkheid. Mensen die in- en uit vliegtuigen stapten die verre vluchten maakten naar de andere kant van de wereld. Ik was verkocht. Hier wilde ik bij horen. Het liefst als verkeersvlieger maar vliegtuigbouwer was ook goed. Mijn vader had een technische functie bij Hoogovens in IJmuiden en stimuleerde het technisch knutselen bij zijn kinderen.

We hadden constructiespeelgoed waaronder Meccano en mijn vader had een modelspoorbaan voor ons gemaakt op grote boardplaten die we op regenachtige vakantiedagen tevoorschijn haalden en dan verder optuigden met bouwwerken van Meccano, Lego, met Dinky Toy’s en wat er verder voor handen was aan oude rommel op zolder.

Ik bouwde Schiphol na met oude schoenendozen en kocht van mijn zakgeld plastic bouwmodelletjes van vliegtuigen die als ik ze niet in elkaar gelijmd kreeg zoals het hoorde, soms ten einde raad in een hoek smeet. “Die vliegtuigen van jou vliegen echt”, reageerde mijn oudste broer – een echte bèta – daar dan stoïcijns op.

Tegen beter weten in koos ik voor Atheneum B met wiskunde 1 en 2 en natuur- en scheikunde – en biologie. Hoppa! Want ik wilde immers naar de TU-Delft. Vliegtuigbouwkunde.

Als mijn vader mij iets uit het hoofd wilde praten dan stelde hij me altijd voor om even een ommetje te maken. Wandelen is iets wat wij graag samen deden – want hij leeft niet meer. Tijdens een strandwandeling peilde hij mijn gemoed. “Als je naar Delft wil, ligt industriële vormgeving dan niet meer op je weg? Of bouwkunde?” probeerde hij voorzichtig. Daar kon bij mij geen sprake van zijn. Hij zuchtte eens. Hij begreep dat dreiging en dwang niet de methoden waren om zijn kinderen hun roeping te laten vinden.

Mijn ouders lieten me psychologisch testen en daar kwam tot overmaat van ramp uit dat ik het wel zou kunnen, atheneum B, ‘’Maar dan moet-ie wel gewoon flink studeren”. Hun hoop om een drama te voorkomen vervloog. Want eenmaal op het atheneum studeerde ik alras niet meer flink.

“Je gooit er weer met de pet naar’’, zei mijn vader als hij mijn rapport zag met vijven en vieren – voor wis- en natuurkunde. Atheneum B veranderde gaandeweg in een lijdensweg. Ik heb het gehaald maar vraag niet hoe: Met hangen en wurgen, op mijn tandvlees. Ik had een herexamen wiskunde maar wel een negen voor mijn eindexamenopstel en dat was natuurlijk een veeg teken.

Want ik heb alle tijd die ik aan huiswerk maken had moeten besteden verknoeid met leuke ‘buitenschoolse activiteiten’ zoals het maken van….de schoolkrant, het organiseren van de leerlingenraad, het regisseren van het schooltoneel. Alles zolang ik daar maar niet voor in een schoolbank hoefde te zitten, daar kwam het op neer.

Ik deed in weerwil van wat ik meende te willen bereiken eigenlijk gewoon wat ik leuk vond. Nieuwe dingen uitproberen. Nieuwsgierigheid bevredigen. Het liefst samen met andere mensen. Daar wat beklijvends van maken: een project, publicatie, een werkstuk, een verhaal. Een geheim Genootschap samen met mijn vriendjes met natuurlijk maar een doel: dat het niet geheim zou blijven maar dat iedereen erover zou praten.

Dat ik journalist, verslaggever, zou worden stond achteraf bezien al vroeg vast. Ik vind alles leuk. In het hedendaags management-lingo gesteld, lijd ik aan gebrek aan focus. Maar ik heb vragen, ik kan luisteren en daarover schrijven. Ik word niet gehinderd door die overmatige kennis van zaken die vaak leidt tot beroepsdoofheid waardoor je verstoken raakt van de leukste, boeiendste verhalen. De journalistiek is mijn knollentuin. Een gigantische speelgoedwinkel waarin ik nooit raak uitgespeeld. Natuurlijk ben ik ook door diepe dalen gegaan, persoonlijke en professionele crises, maar de nieuwsgierigheid hield me op de been.

Als journalist heb ik talloze maken ongegêneerd mijn eigen privé-college geregeld door een wetenschapper te interviewen. Een voorwendsel had ik altijd wel snel gevonden. Wat beweegt iemand om twintig jaar lang onderzoek te doen naar fruitvliegjes of een subdialect van de Inuit? Waarom wordt iemand arts, ingenieur of jurist, bakker of lasser. Welke toevalligheden spelen en rol en welke diepere roeping, inwendige stem? Samen iets moois bouwen, hoorde ik vaak van technici. Iets betekenen voor een ander mens als die het moeilijk heeft, hoorde ik vaak van zorgverleners.

Het meest banale antwoord kreeg ik van iemand die ceo was geworden van een grote multinational. ‘Ik rolde er gewoon in’. Dat hij op een goede dag ‘aan de beurt was’ had ook te maken met het feit dat hij voor zijn directe concurrenten geen bedreiging leek te vormen.

In die honderden vraaggesprekken die ik had, was beroepskeuze op enig moment een telkens terugkerende constante. Elke beredeneerde keuze bleek terug te voeren op vele toevalligheden, vage intuïtie en diep daaronder een niet te peilen verlangen om diegene te worden die je werkelijk bent. Maar hoe kom je daarachter?

Ik heb een zoon die vertrouwt op zijn interne kompas en zich niet van zijn pad af laat brengen door allerlei modieuze carrièrepraatjes inclusief die van zijn ouders die zich zorgen beginnen te maken over zijn materiële toekomst. Hij is al zijn hele leven enthousiast over gamen. Hij bouwt als game-artist 3D-omgevingen zoals ze die gebruiken in de game-industrie. Maar de concurrentie om een aantrekkelijke baan in die industrie is groot zoals in alle creatieve, kunstzinnige beroepen. Hij probeert op een heel hoog aangeschreven opleiding te komen en haalt alles uit de kast. “Want als ik het niet heb geprobeerd zal ik daar later spijt van hebben.”

Hij past ervoor om eerst dertig jaar te gaan vegeteren in een of andere bullshitkantoor-tredmolenbaan waarna tijdens een of andere pandemielockdown de existentiële midlifecrisis-twijfel alsnog begint te knagen: Ben ik mijn leven aan het vergooien?

Ik wens iedereen geluk in zijn of haar ‘persuit of happiness’. Wie niet waagt, die niet wint. Maar ook geldt: Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Beter laat dan nooit.

Groet,

Erwin van den Brink,

Stichting The Soul of Europe,

www.thesoulofeurope.com

.

Wordt IJmond de nieuwe Mijnstreek? (opinie, Noord Hollands Dagblad)

Spread the love

https://www.noordhollandsdagblad.nl/cnt/dmf20210625_62857111?utm_source=google&utm_medium=organic

Tata Steel was altijd al vervuilend maar in de IJmond werken we er allemaal. Sinds de komst van steeds meer Amsterdamse woningzoekenden naar Kennemerland ligt de staalindustrie onder vuur in de publieke opinie. Opeens begonnen steeds vaker kritische artikelen over vervuiling te verschijnen in Amsterdamse kranten: NRC, de Volkskrant en Trouw. En dus is het falende huisvestingsbeleid in Amsterdam (onbetaalbare woningen door expats, particuliere beleggers die huizen opkopen en AirBnB) een diepere oorzaak van het kantelende sentiment dat Tata Steel dreigt op te breken.

Zo betoogt onderwijsadviseur Rolf Deen uit Heemskerk in Trouw van 10 juni dat sluiting van Tata Steel niet zal leiden tot werkloosheid. Deen is blijkens zijn LinkedIn-profiel opgeleid aan de Katholieke Theologische Universiteit Amsterdam en werkte bij Tata Steel onder meer als manager van de bedrijfsschool.

In dezelfde week waarin Deens artikel verscheen liet het televisieprogramma Buitenhof een aangrijpend fragment zien uit een oude reportage over de sluiting van de steenkolenmijnen begin jaren 1960. Je ziet een ex-kompel voor de camera in huilen uitbarsten om wat hem is afgepakt. Een vaste baan. Zijn bestaan.

Het werk was weliswaar ongezond, maar het gaf aanzien. Het bood kameraadschap omdat in de zo verguisde vervuilende industrie het werk gevaarlijk is. Dan moet je, net als op een schip of in een peloton, blind op elkaar vertrouwen.

Nu wil ik niet pleiten voor terugkeer naar die oude industrie maar ik vind wel dat als je een radicale verandering nastreeft zoals Rolf Deen, je dient te beseffen welke gevolgen dat heeft voor de mensen die daar nu eenmaal hun bestaan aan ontlenen.

Het was zonneklaar dat steenkool de concurrentie van aardgas zou verliezen. Die omschakeling was net zo onvermijdelijk als de Energietransitie dat nu is. Maar de beloofde nieuwe werkgelegenheid bleef uit en veel kompels vielen tussen de wal en het schip.  Plaatsen als Geleen, Heerlen, Sittard en Kerkrade raakten in verval. ‘Wat ben je nog?’, zegt die werkloze mijnwerker wanhopig in het reportagefragment. Bestuurlijke achteloosheid, het negeren van de sociale gevolgen van kennelijk ‘onvermijdelijke’ beleidskeuzes voor gewone mensen, die voedt het ressentiment waar rechtspopulisme zo goed op gedijt. Kijk maar waar de PVV de meeste stemmen wint.

Dat risico kleeft ook aan het sluiten van ‘de Hoogovens’ zoals de mensen in de IJmond ‘hun’ staalbedrijf nog steeds noemen. Zonder industrie wordt het Amsterdam-Noordzeekanaalgebied een nieuwe ‘mijnstreek’. Deen wimpelt dat angstbeeld weg. Ik wil het juist benadrukken omdat hij zelfs niet het begin biedt van een alternatief.

Volgens hem leunen de pleitbezorgers op het verleden. Dat is doorzichtige retoriek. De hoogovens en staalfabrieken in IJmuiden behoren nog steeds tot de modernste, meest productieve en innovatieve in de wereld. Omscholen is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Dat geldt ook hier. De voorbeelden van sociale ontwrichting die dan volgt vind je door heel Europa: de Midlands, Wallonië.

Het Amsterdam-Noordzeekanaalgebied is inmiddels herdoopt in de ‘metropoolregio Amsterdam’. Niet langer is het kanaal met zijn industrie de spil, maar de grond waar industrie ruimte moet maken voor woningen. Voor jonge mensen uit Amsterdam die met industrie geen affiniteit hebben. Maar hoed je voor de sociale gevolgen in de arbeiderswijken.  

Generaties kregen in de aardrijkskundeles de mantra van de postindustriële samenleving onderwezen. Juist dat idee – en niet de industrie – is achterhaald nu veel verdwenen industrie zich opmaakt voor een terugkeer in een nieuwe gedaante.  Die terugkeer is te danken aan gestegen lonen in Azië en lagere productiekosten hier door industriële automatisering, robotisering en het zogenaamde 3D-printing of ‘additive manufacturing’.

Het mede in IJmuiden ontwikkelde Hisarnaproces is een sleuteltechnologie in deze zogenoemde Vierde Industriële Revolutie. Het maakt flexibele productie en schaalverkleining mogelijk en vermindert CO2-uitstoot. Die ontwikkeling begon zo’n dertig jaar geleden. Als je nu de stekker eruit trekt dan is al die moeite voor niets geweest.

Daarbij kan industriële vernieuwing iets doen tegen de verslechterde positie van de middenklasse. De modale inkomens stagneren al veertig jaar. Administratieve banen verdwijnen rap. Industrie 4.0 schept nieuw werk voor vaklieden.

Na vele vergeefse werkgelegenheidsprojecten van overheidswege, diende zich in Limburg Wim van der Leegte aan. Deze praktijkman zonder pretenties bouwde een conglomeraat van technische bedrijven op dat nu werk biedt aan 12.000 mensen. Het is niet gezegd dat in de schone IJmond van Rolf Deen zich iemand als Wim van der Leegte aandient om in het gat te stappen dat Tata Steel zou achterlaten.

Een van de redenen waarom het staalbedrijf tumultueuze tijden wist te overleven is omdat het met een scherp oog voor de afzetmarkt nieuwe producten ontwikkelde zoals speciaal staal voor de auto-industrie, de huishoudelijke apparatenindustrie en de verpakkingsindustrie. In die zin bestaat in Nederland een uniek innovatief ecosysteem rond staalproductie.

Wie een zinnige bijdrage wil leveren aan een debat over het al of niet laten voortbestaan van de IJmondse staalindustrie, moet zich niet blindstaren op alleen volksgezondheid. Verlies van hun baan kost mensen ook hun gezondheid en bekort hun leven.

Dus wees op je hoede als een vlotte opiniemaker vanaf de zijlijn beweert dat angst voor werkloos ongegrond is.

Sluiting Tata Steel ontwricht de IJmond (Trouw, opinie, 23 juni)

Spread the love

https://www.trouw.nl/opinie/sluiting-tata-steel-zal-leiden-tot-sociale-ontwrichting-ijmond~ba8c02476/

(Trouw, Opinie, 23 juni 2021)

Gezondheid is het belangrijkste in een mensenleven en Tata Steel maakt mensen ongezond en moet dus verdwijnen en dat is trouwens ook helemaal niet erg want de mensen die er werken zijn ‘krachtig en wendbaar en die zullen dus heus niet werkloos worden’. Betoogt Rolf Deen uit Heemskerk in Trouw van 10 juni. Onderwijsadviseur Deen is blijkens zijn LinkedIn-profiel opgeleid aan de Katholieke Theologische Universiteit Amsterdam en werkte bij Tata Steel onder meer als manager van de bedrijfsschool.

Je wordt heus niet werkloos. Ik help het Deen hopen maar ik heb toch zo mijn twijfels. Natuurlijk is het sluiten van een vervuilende fabriek goed uit oogpunt van volksgezondheid. Maar het saneren van een industrie kent behalve lusten ook vaak onvoorziene lasten die meestal onevenredig zwaar neerkomen op de zwakste schouders.

In dezelfde week waarin Deens artikel verscheen liet het televisieprogramma Buitenhof een aangrijpend fragment zien uit een oude reportage over de sluiting van de kolenmijnen begin jaren zestig van de vorige eeuw. Je ziet een ex-kompel voor de camera in huilen uitbarsten om wat hem is afgepakt. Een vaste baan. Zijn bestaan.

Het werk was weliswaar zwaar, vuil, diep onder de grond en ongezond, maar het gaf aanzien en zingeving. Het bood verbondenheid en camaraderie omdat in de zo verguisde vervuilende industrie het werk niet zonder risico’s is en de werkploeg dus, net als de bemanning op een schip of een peloton soldaten, blind op elkaar moet vertrouwen.

Nu wil ik niet pleiten voor terugkeer naar die oude industrie maar ik vind wel dat als je een radicale verandering nastreeft zoals Rolf Deen, je dient te beseffen welke gevolgen dat heeft voor de mensen die daar nu eenmaal hun bestaan aan ontlenen.

Het was zonneklaar dat aardgas een veel schonere en efficiëntere energiebron is dan steenkool en dat de kolenmijnen de concurrentie zouden verliezen. Die omschakeling was net zo onvermijdelijk als de Energietransitie dat nu is. Maar de beloofde nieuwe werkgelegenheid bleef uit en veel kompels vielen tussen de wal en het schip.  Plaatsen als Geleen, Heerlen, Sittard en Kerkrade raakten in verval. ‘Wat ben je nog?’, zegt die werkloze mijnwerker wanhopig in het reportagefragment. Bestuurlijke achteloosheid, het negeren van de sociale gevolgen van kennelijk ‘onvermijdelijke’ beleidskeuzes voor gewone mensen, die voedt het ressentiment waar rechtspopulisme zo goed op gedijt. Kijk maar waar de PVV de meeste stemmen wint.

Dat risico kleeft ook aan het sluiten van ‘de Hoogovens’ zoals de mensen in de IJmond ‘hun’ staalbedrijf nog steeds noemen. Het Amsterdam-Noordzeekanaalgebied kan veranderen in een nieuwe ‘mijnstreek’. Deen wimpelt dat angstbeeld weg. Ik wil het juist benadrukken omdat hij geen plan heeft maar zich verliest in vaagheden: Welke ‘meest vervuilende fabrieken’ wil hij dan sluiten? En hoe dan? En hoezo leunen de pleitbezorgers op het verleden? Het is doorzichtige retoriek. De hoogovens en staalfabrieken in IJmuiden behoren nog steeds tot de modernste, meest productieve en innovatieve in de wereld. Welke alternatieve werkgelegenheid ziet hij in de IJmond als bij toverslag wortelschieten? Omscholen is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Dat gold toen in Limburg maar ook nu hier. Die voorbeelden van sociale ontwrichting vind je door heel Europa: de Midlands, Wallonië.

Het Amsterdam-Noordzeekanaalgebied is inmiddels herdoopt in de ‘metropoolregio Amsterdam’. Niet langer is het kanaal met zijn industrie de spil, maar de grond waar industrie ruimte moet maken voor woningen. Voor jonge mensen uit Amsterdam die met industrie geen affiniteit hebben. Maar hoed je voor de sociale gevolgen in de arbeiderswijken.  

Generaties kregen in de aardrijkskundeles de mantra van de postindustriële samenleving onderwezen. Juist dat idee – en niet de industrie – is achterhaald nu veel verdwenen industrie zich opmaakt voor een terugkeer.

‘Reshoring’, geeft industrie juist nieuwe maatschappelijke relevantie. Die terugkeer is te danken aan gestegen lonen in Azië en lagere productiekosten hier door industriële automatisering, robotisering en het zogenaamde 3D-printing of ‘additive manufacturing’.

Het mede in IJmuiden ontwikkelde Hisarnaproces is een sleuteltechnologie in deze zogenoemde Vierde Industriële Revolutie. Het maakt flexibele productie en schaalverkleining mogelijk en vermindert CO2-uitstoot. Die ontwikkeling begon zo’n dertig jaar geleden. Als je nu stekker trekt uit het hele ecosysteem van staalproductie dat die ontwikkeling mogelijk maakt, dan is al die moeite voor niets geweest.

Daarbij kan industriële vernieuwing iets doen tegen de verslechterde positie van de middenklasse. De modale inkomens stagneren al veertig jaar. Na de landbouw en de industrie verdwijnen de banen ook rap uit de kantooreconomie. Industrie 4.0 is een krachtige schepper van nieuwe banen.

Na vele vergeefse werkgelegenheidsprojecten van overheidswege, diende zich in Limburg Wim van der Leegte aan. Deze praktijkman zonder pretenties bouwde een conglomeraat van technische bedrijven op dat nu werk biedt aan 12.000 mensen. Het is niet gezegd dat in de schone IJmond van Rolf Deen zich iemand als Wim van der Leegte aandient om in het gat te stappen dat Tata Steel zou achterlaten.

Een van de redenen waarom het staalbedrijf tumultueuze tijden wist te overleven is omdat het met een scherp oog voor de afzetmarkt nieuwe producten ontwikkelde zoals speciaal staal voor de auto-industrie, de huishoudelijke apparatenindustrie en de verpakkingsindustrie. In die zin bestaat in Nederland een uniek innovatief ecosysteem rond staalproductie.

Wie een zinnige bijdrage wil leveren aan een debat over het al of niet laten voortbestaan van de IJmondse staalindustrie, moet zich niet blindstaren op alleen volksgezondheid. Verlies van hun baan kost mensen hun gezondheid en bekort hun leven.

Dus wees op je hoede als je door een vlotte opiniemaker vanaf de zijlijn wordt gebombardeerd tot iemand die ‘krachtig en wendbaar is en die heus niet werkloos zal worden.’

Hoogovens IJmuiden heeft een toekomst op eigen benen.

Spread the love

De Nederlandse industriepolitiek van de afgelopen veertig jaar is vooral gekenmerkt door weinig geloof in eigen kunnen en het heersende, funeste, idee van een ‘postindustriële samenleving’ dat diep wortel schoot bij de politieke elite. Eamonn Fingleton keerde zich daar al begin jaren negentig tegen in zijn boek In praise of hard industries. Een economie kan niet volledig zijn gebaseerd op het rondschuiven van dozen en data. Ik raad iedereen die iets heeft te maken met industrie en economie, dat boek nog eens te lezen. Het ging radicaal in tegen het heersende denken.

En al het maakbare uit Azië halen is een risico, zo blijkt nu. Het idee van ont-globalisering (economic decoupling en re-shoring) is een van de drijvende krachten achter de Vierde Industriele Revolutie (robotisering, lokaal, just in time, on-demand produceren, op maat zonder voorraadvorming en zonder lange kwetsbare supply chains. Kortom: schaalverkleining). Die krachten zwellen door de Coronapandemie alleen maar verder aan.

Staal is het meest gebruikte bouw- en productiemateriaal en de staalindustrie is een van de grootste uitstoters van CO2. Een voor de hand liggende maatregel om daar wat tegen te doen zou zijn het sluiten van de Europese markt voor Aziatisch (Chinees) staal door middel van een milieu-importheffing omdat de productie van staal in Europa een lagere uitstoot per geproduceerde ton heeft. Dit is eigenlijk het ‘laaghangend fruit’ van het klimaatbeleid.

De reden dat het Zweedse SSAB de fusiebesprekingen met Tata over de overname van het IJmuidense staalbedrijf heeft beëindigd, is dat de IJmuidense verduurzamingsstrategie zich niet zou laten rijmen met die van SSAB.

Dat lijkt mij een drogreden. De Zweedse Hybrit-technologie is in elk geval geen snellere of betere route naar duurzaam produceren. Het Zweedse proces reduceert erts met waterstof die in Zweden kan worden gemaakt met lokale waterkrachtcentrales. Water splitsen in waterstof en zuurstof met elektriciteit is weinig efficiënt en kost dus veel elektriciteit. Naast waterkracht is daarom kernenergie in beeld als het gaat op de grootschalige productie van waterstof. In IJmuiden zou je daarvoor aanvullend windenergiekunnen gebruiken.

Het erts in het Zweedse Hybrit proces is echter nog steeds gebakken ertsknikkers (pellets), een energie-intensief proces. De reactiekolom waarin het erts met waterstof wordt gereduceerd tot ijzer lijkt nog steeds op een conventionele hoogoven, niet gemakkelijk regelbaar of schaalbaar.

Het van origine Nederlandse Hisarna-proces laat ertspoeder en kolenpoeder reageren in een stofcycloon die je zo groot of zo klein kunt maken als je wilt en die je gemakkelijk aan- en uit kunt zetten. Het maakt meebewegen met fluctuaties in de vraag naar staal gemakkelijker en ook daarmee is duurzaamheid gediend.

Het wordt nu voorgesteld alsof er al een keuze moet worden gemaakt tussen de ene of de andere technologie maar in feite is het heel goed denkbaar de beide technologieën zich voorlopig parallel ontwikkelen en in een later stadium convergeren tot het meest optimale proces. Het productierijp maken van zo’n technologie vergt hoe dan ook eerder decennia dan jaren.

Hisarna heeft in IJmuiden al tien jaar een proeffabriek die 60.000 ton staal op jaarbasis kan produceren. In Zweden is de eerste ‘pilot plant’ net gestart. Hisarna zit zeker twintig jaar hoger in de leercurve dan Hybrit. Het lijkt me niet ondenkbaar dat je de cyclone converter in het Hisarnaproces op den duur in plaats van met poederkool stookt met waterstof.

Het lijkt mij eigenlijk meer aannemelijk dat SSAB afziet van wat de facto toch een overname van ‘IJmuiden’ zou zijn, omdat ze zich er niet aan wil vertillen. Beide bedrijven zijn ongeveer even groot. En het zijn onzekere tijden.

Wat IJmuiden tegelijkertijd onderscheidt van en gemeen heeft met SSAB – en met het Oostenrijkse Voest Alpine – is dat elk van hen een eigen graad van specialisatie heeft. Het zijn in feite niche-producenten in een industrie waar ‘het grootst’ nog niet groot genoeg is. Die verheerlijking van schaalvergroting breekt de bedrijfstak telkenmale op. Alle fusies, overnames, waar IJmuiden mee te maken heeft gehad, Estel, Corus en Tata, zijn uiteindelijk mislukt.

IJmuiden kent een aantal succesvolle productspecialisaties: verpakkingsstaal voor de voedingsmiddelenindustrie, voorgelakt staal voor de witgoedindustrie en verzinkt staal voor de auto-industrie.

Maar als het gaat om de wereldmarkt en de Europese interne markt ligt het IJmuidense staalbedrijf logistiek gunstiger dan het Zweedse en Oostenrijkse: in het hart van de Europese markt, direct aan zee met een direct toegankelijke diepzeehaven en uitstekende verbindingen over water en over het spoor diep het achterland in. De logistiek is gunstig voor de aanvoer van schrootijzer dat dient als koelmiddel voor het ruwijzer: Dat verlaagt de CO2-uitstoot per ton staal die de fabriek verlaat aanzienlijk. In IJmuiden staat in feite een van de grootste recyclingbedrijven van Europa.

Er is geen enkele reden waarom een staalbedrijf in IJmuiden op eigen benen geen toekomst zou hebben. In Zweden en Oostenrijk geven ze het goede voorbeeld. Wat wel nodig is, is een landbestuur dat nut en noodzaak ziet van een moderne basisindustrie.

The Soul of Europe (Een collectief plakboek over Europa, het continent van de verpozing)

Spread the love

Tijdens zijn gedwongen verblijf in Duitsland in de Tweede Wereldoorlog begon mijn vader, Wim van den Brink, met fotograferen. Hij is er zijn verdere leven mee doorgegaan. Hij fotografeerde tijdens de vele reizen door Europa die hij vanwege zijn werk maakte en tijdens de vakanties met zijn gezin. De beelden vormen een kroniek van het alledaagse leven in Europa vanaf 1943 tot aan zijn dood in 2007.  Maar zijn ook onderdeel van een veel omvangrijker verborgen volkskroniek van het gewone leven door talloze amateurfotografen (Kijk op: www.thesoulofeurope.com) . Een collectief, vergeten plakboek want er moeten miljoenen van zulke bijna verloren beelden zijn weggeborgen in dozen en albums.

Op de laatste foto in de serie die mijn vader maakte tijdens zijn internering in Duitsland (1943-1945), is hij na de capitulatie op weg naar huis. Hier poseert hij ergens in Maastricht. Recht de camera inkijkend, staand met een hand in de zij en een voet op zijn reisvalies, eenentwintig jaar oud.

Telkens als ik nadenk over Europa, kijk ik weer terug in het schriftje van mijn vader dat ik als kind al af en toe tevoorschijn haalde vanachter de schuifdeurtjes op zolder. Daar lag het tussen oude boeken en paperassen, samen met een camera die hij had meegenomen uit Duitsland. Het is een gewoon schoolschrift met gelinieerde pagina’s maar het bevat enkele tientallen ingeplakte foto’s van ongeveer negen bij zeven bij centimeter gemaakt met die Zeiss Ikon balgcamera die in de jaren 1940 in Duitsland een heel gangbaar model was. De foto’s zijn klein maar behoorlijk scherp.

Berlijn, april 1945. Mijn vader (tweede van rechts in korte broek) temidden van zijn metgezellen met twee Russische bevrijders (in uniform).

Ze vormen een reportage over de ruim twee jaar dat hij in Berlijn verbleef, vanaf het voorjaar 1943 – nadat hij kort na zijn achttiende verjaardag was opgepakt – tot en met zijn repatriëring na de capitulatie in juni 1945. Het was zijn eerste buitenlandse reis. De foto’s laten de plekken zien waar hij verbleef en de mensen waarmee hij optrok. Op sommige staat hij zelf, alleen of met anderen. Vermoedelijk zijn die gemaakt met de zelfontspanner. Op de laatste foto poseert hij ergens in Maastricht. Recht de camera inkijkend, staand met een hand in de zij en een voet op zijn reisvalies, eenentwintig jaar oud.

San Marcoplein, Venetie, 1962.

In 1988 ging ik met hem en het schriftje terug naar Berlijn. Hij was toen even oud als ik nu: begin zestig. Hij vond het een godswonder dat hij de oorlog had overleefd als je bedenkt hoeveel dood en verderf er tijdens die oorlogsjaren om hem heen was gezaaid. Door de geallieerde bombardementen en vooral de laatste weken en dagen in de slag om Berlijn. Op een van de foto’s zie je mijn vader met Russische soldaten (‘onze bevrijders’, staat er onder) van wie er eentje een verband om zijn hoofd heeft. De overige foto’s ademen een alledaagse, bijna een vakantiesfeer. Veel tekst staat er niet in het schriftje. Mijn vader was geen schrijver. Hij was technicus, scheikundige.

Noorwegen, 1960.

Maar hij praatte graag. Wij hadden een goede band dus praatten we veel met elkaar. Dat ging vaak over koetjes en kalfjes. Over hoe we tegen het leven aankeken. Soms over de dood van zijn eerste vrouw, mijn moeder. Dat was een verdriet dat hij nooit helemaal te boven is gekomen ook niet in het lange en gelukkige huwelijk dat erop volgde met een vriendin van mijn moeder, mijn tweede moeder.

Salzburg, Oostenrijk, 1962.

Zijn spraakzaamheid gaf mij de gelegenheid hem in Berlijn eens goed uit te horen over die twee oorlogsjaren. Toen bleek mij hoeveel hij niet had gefotografeerd en misschien ook niet had willen zien. De verwoesting, de doden. Hij was geen oorlogsfotograaf. Hij was een huis-tuin-en-keuken-fotograaf en nog een tamelijk middelmatige ook. Maar hij had geen last van artistieke pretenties. In geen van de dingen die hij deed trouwens was hij ooit pretentieus. Dat hij enkele aardige foto’s, dia’s en films heeft nagelaten komt doordat hij verzot was op apparaten en die te pas en te onpas gebruikte. Een apparaat in zijn buurt was voor hem nooit veilig. Knopjes zijn om aan te draaien, schroefjes draaide hij los zodat hij binnenin kon kijken. Als het stuk was, maakte hij het.

Stresa bij Milaan, 1967.

Wat hij wel fotografeerde in Berlijn was het veilige onderkomen dat hij, na te zijn weggebombardeerd uit een pension aan de Muskauerstrasse, vond bij een familie buiten de stad. En ook de laatste episode, het bivakkeren met een stel andere her en der in Europa geronselde Arbeitseingesetzden – dwangarbeiders – in een Ferienlager, een verlaten vakantiepark aan een meer. Daar konden ze zich levend en wel aan de oprukkende Russen overgeven. Zijn hospita had toen met alle andere Duitsers allang de benen genomen. Ze wilden in handen van Amerikanen vallen.

Milaan, 1967

Deze vrouw bij wie hij enige tijd inwoonde noemt hij in een van de fotobijschriften ‘meine Pflegemutti’.  Zij had zich over hem ontfermd. Mijn vader zag er niet bepaald arisch uit. Hij was klein en had een dichte bos pikzwart haar, donkerbruine ogen en een ietwat getinte huid. Hij had voor joods kunnen doorgaan. Aan moederszijde had hij inderdaad verre joodse voorouders. De familie was lang geleden rooms-katholiek geworden. Waarschijnlijk is een groot gedeelte van de mensheid wel enigszins joods als het gaat om verre afstamming. Zijn van contradicties vergeven rassenleer is een van de absurditeiten van het Nazisme.

In de Dolomieten, 1960.

Ik denk dat vanwege zijn jongensachtige voorkomen en door zijn blijmoedige natuur en oprechtheid, die hij zijn hele leven behield, dat daarom ook toen ver van huis in Duitsland, de juiste mensen zich over hem ontfermden: Die vrouw, maar ook zijn leidinggevende in de fabriek. Dat heeft hem geholpen de oorlog heelhuids door te komen: Niet alle Duitsers waren ‘rotmoffen’.

Hydepark, Londen, 1967

Na de oorlog ging mijn vader aan de slag bij de Mekog (Maatschappij voor Exploitatie van Kooks Oven Gassen) een onderdeel van Hoogovens in IJmuiden. Mekog maakte kunstmest en dat was essentieel voor de Wederopbouw: Europa leed vlak na de Tweede Wereldoorlog aan massale ondervoeding en het Gemeenschappelijke Landbouw Beleid was met de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal een van de vroege pijlers onder de Europese samenwerking.

Op een van zijn vele vliegreizen binnen Europa, op weg naar Londen, 1968. Gefotografeerd door een meereizende collega

.

Kunstmestkorrels worden erg gemakkelijk vochtig en gaan dan klonteren. De mestkorrels zijn dan niet meer gelijkmatig over het land te verspreiden. Mijn vader specialiseerde zich in het ontwikkelen van vochtwerende en later waterdichte zakverpakkingen om de massale transportschade te voorkomen en van de machines die daarvoor nodig waren. Dat bracht hem al vroeg in de jaren zestig op zakenreis door Europa op bezoek bij allerlei bouwers van verpakkingsmachines: Italië, Finland, Groot-Brittannië, Duitsland, maar ook Hongarije en Tsjecho-Slowakije. Waar mogelijk maakte hij foto’s.

Venetie, 1962

Milaan, 1967.

Mijn vader zaliger staat voor mij een beetje model voor de doorsnee-Europeaan die (in zijn geval) met een Kodak en later een Pentax kleinbeeldcamera vooral dia’s maakte op zijn reizen die een tijdsbeeld geven van de periode 1960-1990 – en eigenlijk ook 1943-1945. Dus liet hij ons als kleine kinderen al de Arc de Triomphe, de toren van Pisa en Piccadilly Circus zien. De mensen die hij ontmoette op zijn reizen kwamen ook naar Nederland, IJmuiden. Ze kwamen bij ons over de vloer, wederopbouwtechneuten uit de industrie: Britten, Italianen, Duitsers.

(Berlijn Friedrichshagen, zomer 1944, hospita frau Ruethning, aan de Storitzseestrasse 13. ‘Meine Pflegemutti’.)

Berlijn Friedrichshagen, zomer 1944, hospita frau Ruethning, aan de Storitzseestrasse 13. ‘Meine Pflegemutti’.

Bij het opruimen en ordenen van zijn audiovisuele nalatenschap (zodra er homevideo was, had hij een ook een videocamera) realiseerde ik mij dat er op talloze zolders zo Europees audiovisueel erfgoed verborgen moet liggen, foto’s, dia’s, polaroids, achtmillimeter films, videobanden. Wat toegankelijk is gemaakt en is gecatalogiseerd dat zijn veel nieuwsfoto’s, reclamebeelden, films en televisiebeelden. Professioneel beeld. Amateurbeeld vindt slechts sporadisch een weg naar de openbaarheid, bijvoorbeeld via een rommelmarkt of antiquariaat.

(Hieronder: Berlijn, Friedrichshagen, zomer 1944. Mijn vader naast frau Ruethning )en haar zoon Wolfchen.)

Europese reisbestemmingen waren zeker tot de millenniumwisseling voor de meeste gewone mensen de maximale actieradius. Pas later in zijn carrière ging mijn vader ook wel eens naar Amerika en Azië. Massaal globe trottende backpackers, voor wie dat de gewoonste zaak van de wereld is, zijn een betrekkelijk recent verschijnsel: millennials.

Sinds 2000 is het aantal jonge back packers van over de hele wereld dat in Europa rondreist geëxplodeerd en daarmee de hoeveelheid ‘content’ die ze via hun devices uploaden.

(Hierboven: Op de terugweg, mei 1945 in de buurt van Maagdenburg. Een groep Nederlanders – met driekleur.)

(Hieronder: Unter den Linden kruising Friedrichsstrasse, 1944.)

Analoog amateurbeeld van voor die tijd blijft, zolang het niet is gedigitaliseerd, ingescand, grotendeels onzichtbaar en onvindbaar. Het toerisme van Europeanen binnen Europa kwam op vanaf de jaren 1950 door de bus en de trein en vanaf de jaren 1960 ook dankzij het vliegtuig en de gezinsauto. Op regenachtige herfstzondagmiddagen werd de vakantieoogst voorzien van tekstuitleg ingeplakt in albums: Foto’s afgewisseld met tickets, brochures, ansichtkaarten en andere memorabilia.

Europa is in de loop van de twintigste eeuw en zeker na de Tweede Wereldoorlog het continent van de verpozing geworden. Een grote bezienswaardigheid. De badplaatsen, kuuroorden, het reisje langs de Rijn, de riviera’s, de costa’s. De steden, musea, theaters, festivals.

(Hierboven: Met de Amerikaanse legertruck op weg naar huis, Munchenberg Duitsland mei/juni 1945.)

Europa is ook het continent van de kleine burgerman met monsieur Hulot en mr. Bean als archetypische persiflages van onszelf. ‘Les Vacances de mr. Hulot’ (1953, Jacques Tati) is even tijdloos typisch Europees als Mr. Bean Goes on holiday (2007, Rowan Atkinson).

Hierboven: Mijn vader en moeder in 1975, vakantie Frankrijk (Correze)

Die kleine man heeft zich decennia hemelmaal suf gefotografeerd en gefilmd en gaat daar tegenwoordig digitaal onverdroten mee door. En dat alles lijkt gedoemd tot vergetelheid. Tenzij we die beelden voorzien van een verhaal en ze opnemen in het grote Europese familiealbum, een collectief plakboek dat onze continentale volksziel blootlegt.

We nodigen iedereen uit eigen fotomomenten over Europa met The Soul of Europe te delen en dat te delen met je vrienden. En vraag die dat ook weer met hun vrienden te delen. En vergeet niet te zeggen dat ook die het weer moeten delen met hun vrienden.

https://www.thesoulofeurope.com/lifestyle/volkskroniek-over-hoe-vrijheid-75-jaar-geleden-begon/

Klimaatkritiek is geen populistische retoriek

Spread the love

Beste Elky Rosa,

Beste ASN-bank & voor de wereld van morgen,

Ik kreeg bijgaand artikel (https://www.voordewereldvanmorgen.nl/duurzame-blogs/wat-je-terug-kunt-zeggen-tegen-populistische-klimaatretoriek) in mijn mailbox en omdat ik jullie een goed hart toe draag hier wat opbouwende kritiek van een oude inktkoelie.

Ik ben geen klimaatwetenschapper dus ik ga niets toevoegen of afdoen aan het bewijs dat je opvoert, behalve dat over die consensus. De eerste gewetensvraag die ik je stel is of twijfel in de klimaatkwestie gelijk staat aan ontkenning of dat daar toch een verschil tussen is. Ik ben namelijk journalist en ik twijfel vaak en veel en vooral naarmate de kwestie ingewikkelder is en er dan navenant stelliger zekerheden worden gedebiteerd. In mijn vak heet dat dan ‘wederhoor plegen.’ Tegenover feiten staan dan meestal contra-feiten die door de aanhangers van die feiten graag worden gedegradeerd tot ‘slechts meningen’. Of erger: populistische retoriek.

Over die consensus: Iedereen die een uurtje Googlet kan er achter komen hoe dat zit. Dat balletje is aan het rollen gebracht door Naomi Oreskes van Harvard, geen klimaatwetenschapper maar een prominent wetenschapshistoricus. Haar initiele peer reviewed artikel is gevolgd door een meer doorwrocht stuk van John Cook (et al.) van de universiteit van New Queensland waarin hij een panel een verzameling van zo’n 12.000 artikelen heeft laten valideren op voor of tegen de AGW (Antropogenic Global Warming) these en daar uit komt dat getal van 97% ‘van de wetenschappers vindt’. Dit bewijs valt echter niet te reproduceren omdat de methodologie ondoorzichtig is. As such levert dit dus geen enkel wetenschappelijk bewijs van iets of wat dan ook.

Het experiment is vele maken over gedaan door anderen, met soortgelijke steekproeven ( er zijn honderdduizenden wetenschappelijke artikelen over klimaatkwestes) en daar komen scores uit van grosso mode tussen de 50% en 90%. Dat lijkt mij een indicatie om de opwarming van de aarde door menselijk toedoen heel serieus te namen en niet te dralen met maatregelen maar waarom bestrijden de klimaatactivisten deze aanzienlijke minderheid van twijfelaars dan toch zo te vuur en te zwaard? Stel dat ik terminaal patiënt ben en een arts komt met een laatste redmiddel dat bij 50-90%, gemiddeld driekwart, aanslaat, dan zeg ik: doen!

Wetenschappers die collega’s met andere opvattingen als dissidenten excommuniceren, bewijzen de wetenschap een slechte dienst want juist pogingen tot falsificatie van de heersende hypothese – een werkelijk open debat – brengt wetenschap vooruit.

Politici, activisten en publicisten zoals Elky Rosa die zulke kritiek direct wegzetten als populistische retoriek bewijzen hun eigen goede zaak evenmin een dienst want ze bezorgen die populisten alleen maar koren op hun molen, zoals Hillary Clinton met haar opmerking dat de aanhangers van Trump ‘deplorables’ zijn, Trump juist aan zijn overwinning hielp.

Ik wijs je graag op een recent artikel van James Hanssen in de Boston Globe. Hanssen is als (voormalig) hoofdklimatoloog van Nasa de initiator van het klimaatdebat, de eerste die dertig jaar geleden waarschuwde voor de invloed van menselijk handelen op het klimaat. Ik citeer hem:

‘The notion that renewable energies and batteries alone will provide all needed energy is fantastical. It is also a grotesque idea, because of the staggering environmental pollution from mining and material disposal, if all energy was derived from renewables and batteries. Worse, tricking the public to accept the fantasy of 100 percent renewables means that, in reality, fossil fuels reign and climate change grows.’

(28/06/2018 Thirty years later, what needs to change in our approach to climate change – The Boston Globe

https://www.bostonglobe.com/opinion/2018/06/26/thirty-years-later-what-needs-change-our-approach-climate-change/dUhizA5ubUSzJLJVZqv6GP/story.html#%E2%80%A6 3/15

 

 

 

Vriendelijke groet,

Erwin

Nederland is geen land meer, maar een stad in de eenentwintigste eeuw: een megastad.

Spread the love

Er gaat niets boven Groningen – als het binnen een uur bereikbaar is vanuit Amsterdam – en dat kan. (Opinie, Dagblad van het Noorden, lees hier het stuk in PDF: Snelle trein)

 

Noordoost Nederland is een krimpregio die bovendien wordt geplaagd door gaswinningsaardbevingen. In de Randstad is de markt voor koopwoningen steeds moeilijker toegankelijk voor met name jonge starters. Er is een oplossing voor deze twee kwesties en die heet: mobiliteit.

Nederland is in de eenentwintigste eeuw geen land meer maar veeleer een stad, een stadsstaat. Als stad is het een van de aangenaamste steden ter wereld om in te wonen omdat de leefomgeving landschappelijke variatie en stedelijke kleinschaligheid heeft behouden. Wat wij ‘steden’ noemen, zijn op de schaal van de megasteden van de eenentwintigste eeuw (20-40 miljoen inwoners) slechts woonwijken. Maar die worden gelukkig gescheiden door open gebieden voor zowel natte als droge recreatie. Nederland is een parkstad. Bovendien beschikken de meeste ‘woonwijken’ over een historische kern waar het cultureel goed toeven is. Tenslotte beschikt de stad over een van de beste infrastructuren ter wereld. Toegang tot lokale voorzieningen zoals winkels, ziekenhuizen, maar ook tot energie, water, communicatie en mobiliteit zijn overal goed geregeld.

Een van de problemen waarmee de stad worstelt is echter een onevenwichtige bevolkingsspreiding. We worden steeds hoger opgeleid. Steeds meer jonge mensen studeren eerst aan een universiteit in een universiteitsstad en vinden daar hun eerste baan. Het werk voor hoogopgeleiden bevindt zich doorgaans in de Randstad en dus is daar de druk op de woningmarkt het grootst.

In de jaren tachtig van de vorige eeuw is geprobeerd iets te doen aan die stedelijke congestie door het groeikernenbeleid. Betaalbare woningen moesten worden gebouwd ver buiten de bestaande stad omdat de grond daar goedkoper is. Het leidde tot het vertrek van autochtone Amsterdammers naar nieuwbouwwijken bij Alkmaar, Hoorn, Almere en Lelystad. Het leidde ook tot veel files: slechte bereikbaarheid.

De tijd is rijp voor een nieuw groeikernenbeleid maar zonder te vervallen in de cruciale fout uit de jaren tachtig: een slechte bereikbaarheid. De verkeersontsluiting gebeurde in de eerste plaats via autowegen en pas daarna begon de aanleg van openbaarvervoercorridors.

Huisvesting is bij de planologie na de Tweede Wereldoorlog altijd het primaire uitgangspunt geweest en al het andere vloeide daar uit voort: recreatie, mobiliteit, e.d. Laten we nu de mobiliteit eens als uitgangspunt nemen en er vanuit gaan dat betere bereikbaarheid van een (nog leeg) gebied het vanzelf aantrekkelijk maakt om er te gaan wonen. Nederlanders laten niet graag de kost voor de baat uitgaan en daarom leggen we liever geen infrastructuur aan naar gebieden waar nog geen woningen staan maar dat is wel de beste manier om planologische processen te versnellen. In elk geval wordt de grond bij een station vanzelf meer waard en dat trekt bouwers aan.

Laten we de mooie historische universiteitsstad Groningen als uitgangspunt nemen. De universiteit uit die stad ambieerde recent plannen om een dependance in China te stichten maar hoeveel aantrekkelijker zou de stad zelf niet worden als ‘dependance’ van Amsterdam als ze elke tien minuten binnen een uur vanuit Amsterdam bereikbaar zou zijn.

De afstand Amsterdam – Groningen over spoor is circa 215 kilometer. De nieuwe ICNG-treinen (Inter City Next Generation) die vanaf 2021 in dienst komen, kunnen een dienstsnelheid van 200 km/h rijden. Belangrijker dan dat is dat de bovenleidingspanning omhoog gaat van 1500 naar 3000 volt en dat het bestaande beveiligingssysteem ATB wordt vervangen door het nieuwe ERTMS. Dit maakt sneller optrekken mogelijk en treinen kunnen veilig dichter op elkaar rijden wat de vervoerscapaciteit op een traject aanzienlijk verhoogt.

Het plan hiervoor van Prorail ligt klaar. De upgrading van het hele spoornet van 1500 naar 3000 volt vergt een investering van ongeveer 400 miljoen euro die naar verwachting binnen tien jaar is terugverdiend. Daarnaast levert het een blijvende energiebesparing op van circa 20 procent.

Uit onderzoek blijkt dat forenzen gemiddeld een uur reistijd als maximum hanteren. De anderhalf uur reistijd die Groningen – Amsterdam minimaal zal kosten onder het 3000 volt-regime, zal verzacht kunnen worden door ten eerste een zeer frequente dienst en ten tweede zitplaatsgarantie. Hoe je a la minute een stoel in de eerstvolgende trein reserveert is technisch niet heel ingewikkeld. De Franse spoorwegen doen het al jaren op hun binnenlandse TGV’s. Tenslotte is de trein ook een werk- en chillplek met café latte en gratis wifi. Als het economische vliegwiel eenmaal goed op gang komt, gaan we die treinen 250 km/h en uiteindelijk 300 km/h laten rijden. Voor bevingsbestendig bouwen is geen hogere wiskunde nodig en op veel plaatsen is eventueel drijvend wonen mogelijk.

Zo helpen we die Randstedelijke millennials aan een betaalbare woning in een mooie ruime omgeving, vlakbij Amsterdam, en geven we de Groningers wat terug voor al dat aardgas.

De mislukking van de Energiewende is juist haar succes (Opinie, Het Financieele Dagblad, 26 september 2017)

Spread the love

Lees hier de PDF: HFD_20170926_0_009_019 (2)

 

Op 23 augustus kopte een artikel in het FD: ‘Energiewende is financiële en planologische ramp’. Misschien had er bij moeten staan: Maar politiek een enorm succes. En dat komt met name op het conto van Angela Merkel. De Energiewende is namelijk ook het laatste grote project van de DDR en Merkel begrijpt als (voormalig) Oost-Duitse als geen ander hoe de denkwereld in elkaar zit van de beweging achter deze energietransitie.

 

Die werd het nieuwe ideaal van de linkse beweging na de ineenstorting van het communisme. Voor 1990 speelde klimaatopwarming geen enkele rol in het publieke discours. Na 1990 heeft een aantal politiek dakloze communisten zich er vol overgave op gestort. In Nederland ontstond Groen Links uit de CPN, in Duitsland ontstond uit de Sozialistische Einheitspartei Deutschlands (SED) van de DDR de PDS en daaruit Die Linke terwijl de Groenen hun wortels hebben in de radicaal-linkse beweging uit West-Duitsland. Merkel heeft in drie achtereenvolgende Bondsdagverkiezingen deze linkse partijen steeds verder gemarginaliseerd. Als je een politieke tegenstander wil verslaan, moet je zijn grootste medestander worden. Ze heeft het linkse leerstuk van de ‘repressieve tolerantie’ op virtuoze wijze gebruikt om links zachtjes ‘kalt zu stellen’ en hoe je dat aanpakt heeft ze geleerd in de DDR waar immers alles politiek was.

 

Tijdens de deling van Duitsland onderhielden links ten westen en ten oosten van het IJzeren Gordijn een complexe symbiotische relatie: tegen kernenergie en tegen (Amerikaanse) kernwapens. Na de ineenstorting van het communisme was links gedesoriënteerd. In plaats dat het kapitalisme ten onder was gegaan aan ‘zijn eigen contradicties’ zoals de marxisten-leninisten altijd zeker hadden geweten, was dit gebeurd met hun eigen systeem.

 

De Energiewende belichaamt voor hen het idee dat het kapitalisme alsnog op zijn eind loopt. Ze moet bewijzen dat het kapitalistische systeem gebaseerd op fossiele energie een doodlopende weg is. Een gedoemd uitputtingssysteem. Het kapitalisme buit niet alleen mensen uit, maar de gehele aarde en zal dus onvermijdelijk instorten. Precies die dichotomie van vernietiging en ineenstorting aan de ene kant en wenkende utopie, loutering en zuiverheid, aan de andere kant, dat is wat duurzaamheidsadepten en marxisten bindt.

 

Maar dat ‘kapitalisten’ tot nu toe sociale en milieucrises hebben weten te bezweren – vaak net op tijd – komt doordat zij over de opportunistische souplesse beschikken om vijandig ideeëngoed tijdelijk te incorporeren. Voormalig VVD-coryfee Ed Nypels is hier een mooi voorbeeld van.

 

Links mist die ideologische bewegelijkheid en dat is precies waar Angela Merkel haar tactiek op heeft gebaseerd. ‘In mijn ogen is de energieheffing een vorm van planeconomie die we alleen maar kennen uit het socialisme’, zegt ondernemer Karl Tack in het FD-artikel. Hij slaat de spijker op zijn kop. Merkel weet als geen ander hoe een planeconomie faalt als idealisme verzandt in ideologische orthodoxie. Haar ouders besloten om in 1954 te verhuizen van Hamburg naar de DDR om het nazistische Duitsland achter zich te laten maar raakten al snel teleurgesteld in het reële socialisme dat de Muur nodig had.

 

Ze weet dat ook de Energiewende zal stranden op de realiteit, niet met een schok maar geleidelijk. Dit jaar wordt voor het eerst paal en perk gesteld aan de almaar oplopende kosten na zware kritiek van instanties zoals het Bundesrechnungshof (BRH) en de Expertenkommission für Forschung und Innovation (EFI) van de Bondsdag. Er komt een einde aan de vaste ‘feed in’-garantieprijzen voor groene stroom en de aanbieders moeten gaan concurreren.

 

De kosten komen volgens de werkgeversorganisatie Institut für Neue Soziale Marktwirtschaft (INSM) uit op zo’n 520 miljard euro. Maar milieuwinst blijft uit. Sinds 2012 brengt McKinsey Duitsland elk halfjaar de Energiewende-index uit op basis van data van onder meer het Umweltbundesamt. Daaruit blijkt dat er in 2016 een uitstoot was van 916 megaton CO2-equivalent terwijl de doelstelling 812 megaton was. De uitstoot is weer terug op het niveau van 2014. Volgens McKinsey faalt het project jaar op jaar in vele opzichten terwijl de kosten stijgen tot astronomische hoogte. Een beetje economische groei, een iets koudere winter en de vermindering van CO2-uitstoot is al weer teniet gedaan. Inderdaad een planeconomie.

 

Wat blijft is dat een communistische afluisterstaat met dertig miljoen inwoners en drie miljoen partijleden van wie er velen al of niet vrijwillige werkten voor de gevreesde Staats Sicherheits Dienst (Stasi) relatief probleemloos is opgelost in de Duitse samenleving. Dat mag wat kosten. En dat is te danken aan het tactisch opereren van Angela Merkel.

 

 

 

https://books.google.nl/books?id=-oQvAgAAQBAJ&lpg=PT181&ots=GnSsqx-jO5&dq=energiewende%20merkel%20baden%20w%C3%BCrttemberg%20groenen&hl=nl&pg=PT185#v=onepage&q=energiewende%20merkel%20baden%20w%C3%BCrttemberg%20groenen&f=false

Auto wordt mobot (Het Financieele Dagblad, 10 augustus 2017 – opinie)

Spread the love

 

 

Klik hier voor openen PDF van dit artikel

Klik hier om het artikel te zien in het FD

Deze week had in Duitsland, autoland bij uitstek, topoverleg plaats over sjoemelsoftware in dieselauto’s. De verbrandingsmotor ligt onder vuur. Volvo kondigde aan dat al zijn auto’s vanaf 2019 een elektrische motor hebben. Het was eerlijker geweest als het bedrijf had gezegd: geen auto’s meer met alleen maar een verbrandingsmotor omdat het hybrides meetelt. Groot Brittannië en Frankrijk willen de verkoop van auto’s met verbrandingsmotoren vanaf 2040 verbieden. Dat lijkt een naderende ramp voor de Duitse auto-industrie die juist in efficiënte diesels heeft geïnvesteerd. Maar het is de vraag of het zo’n vaart zal lopen.

Want met de doorbraak van de elektrische auto, na 130 jaar, als duurzaam alternatief voor de auto met verbrandingsmotor is iets vreemds aan de hand. Hij wordt gezien als innovatie maar de uitvinding van de Tesla-motor is even oud als die van de Otto- en de Dieselmotor. Hoe kan een uitvinding uit 1887 (Nicola Tesla’s borstelloze inductiewisselstroommotor) een uitvinding uit 1892 (Rudolf Diesels ontstekingsloze verbrandingsmotor) ouderwets doen lijken? Toegegeven: aan de Teslamotor is in die 130 jaar niet veel gesleuteld, wat iets zegt over de fenomenale brille van die uitvinding. De dieselmotor is dankzij grote onderzoeksinspanningen geëvolueerd van een lawaaiig, roet brakend onding in een relatief schone en stille motor dankzij steeds hogere inlaatdruk, directe inspuiting, roetfilters met naverbranding en door selectieve katalytische reductie van het giftige NOx in uitlaatgas tot elementair N2 (stikstof) met behulp van ureum.

Het milieuprobleem van elektrische auto’s zit hem niet in de verbranding van fossiele energiedragers (dat gebeurt dan in elektriciteitscentrales die vaak buiten de stad staan en hoge schoorstenen hebben) maar meer in de vele chemicaliën en zeldzame aardmetalen die er voor nodig zijn, allereerst koper en lithium voor de batterij. De baas van mijnbouwbedrijf Glencore, Ivan Glasenberg, verklaarde tegenover persbureau Bloomberg dat indien 95 procent van de wereldwijde autoverkopen in 2032 elektrische voertuigen betreft, de industrie jaarlijks twintig miljoen ton koper extra nodig heeft. Dat betekent een verdubbeling van het huidige gebruik. De behoefte aan kobalt zal dan ongeveer met een factor 5,5 groeien, een toename van 679.000 ton per jaar.

Wie een auto aanschaft verbruikt daarmee in een klap de energie die het heeft gekost om die auto te bouwen en die kun je terug rekenen naar aantal autokilometers. Voor een elektrische auto ligt die aanmerkelijk hoger dan voor een benzineauto die bijna volledig recycleerbaar is. Wie een Tesla Model S aanschaft, ‘veroorzaakt’ daarmee de uitstoot van 60.000 kilometers in een vergelijkbare benzineauto, volgens Rex Weyler, medeoprichter van Greenpeace International in een blogpost The Tesla Dream. Die energie zit hem in de mijnbouwinspanning en in het bouwen van lichtgewicht ultrasterke carbon carrosserieën die de loodzware batterij kunnen herbergen. De milieuvervuiling door het winnen van zeldzame aardmetalen in dagbouwmijnen in Chili en Bolivia (m.n. lithium voor lithium-ion batterijen) maar ook in Afrika (Congo) en China (Binnen-Mongolië) ten behoeve van allerlei elektrische apparaten en elektronica is enorm omdat de ertsen vaak zulke lage concentraties hebben dat de metaaloxiden er alleen met zuren uit kunnen worden vrijgemaakt, met name zoutzuur, zwavelzuur en salpeterzuur. Uit een uitvoerige metastudie van wetenschappers van Yale University uit 2013 blijkt dat de milieuwinst van elektrisch rijden nihil is zolang niet alle stroom die er voor nodig is zonder fossiele energie wordt opgewekt.

De elektrische auto gaat die met verbrandingsmotor dus niet volledig vervangen. Hij lijkt eerder een transitie in te luiden naar een autobezitloze toekomst, dat wil zeggen een stedelijke samenleving waarin een middenklasse personenauto niet langer een standaardonderdeel is van de sub urbane gezinsuitrusting. In de Verenigde Staten daalt het aantal jongeren in het bezit van een rijbewijs al enkele decennia.

De achilleshiel van de auto is niet zijn uitstoot maar zijn ruimtebeslag. In Manhattan is onlangs bij een luxe appartement een parkeerplaats verkocht voor anderhalf miljoen dollar. De auto ondervindt steeds meer ruimteconcurrentie van wat Richard Florida vijftien jaar geleden de Opkomst van de Creatieve Klasse noemde: gamestudio’s, appbouwers maar ook ambachtelijke maakbedrijven met 3D-printers die de binnensteden terugveroveren op de banken en grootwinkelbedrijven. Bij die horde jongeren voegt zich de oude garde van senioren die de stad opzoekt omdat daar tijdens de derde levenshelft (mantel-)zorg gemakkelijker valt te organiseren. Voor beide generaties geldt dat connectiviteit belangrijker is dan mobiliteit.

Onder invloed van robotica, het Internet of Things, heeft in de (binnen-)steden een ruimtelijke herordening plaats die wordt gekenmerkt door schaalverkleining en functievermenging van wonen, werken en recreëren. Deze nieuwe platformeconomie is demografisch en technologisch een contractie-economie waarin voor de auto geen plek meer is. Hij wordt op den duur een dienst en als hij zichzelf bestuurt, een mobot.

Brexit will make the UK a normal European country (Het Financieele Dagblad, june 19th, 2017)

Spread the love

 

HFD_20170619_0_009_018

The transfer of Dutch New Guinea to Indonesia enforced by the USA in 1962, marked the final farewell to our colonial past. The Netherlands would henceforth be a just small, normal, European country. However, that picked out as a huge, enormous, relief. In a way, in 1962 the USA liberated us for the second time. Meanwhile the Netherlands were through the explosive growth of the port of Rotterdam linked to the German Wirtschaftswunder and it was thanks to the efforts of the new queen Juliana that the Netherlands were also an initiator of the new European cooperation. That in particular has made our country thrive.

 

Great Britain, however, is still stuck in this colonial farewell phase as the reaction in the British tabloid press on the Spanish claim on Gibraltar in the light of brexit shows: let’s send the Royal Navy! Admittedly, the British world power after 1700 was much greater than that of the Dutch had ever been. This was because its hegemony from the second half of the eighteenth century coincided with the industrial revolution. With steam engines were on an unprecedented scale naval vessels and weapons produced, industrial cities built and railways and canals developed.

 

As a maritime world power and industrial power the UK has starting from the eighteenth century served as a geopolitical counterweight on the European continent. The British saw any too powerful continental power as a threat to their maritime hegemony. British ‘ perfidious ‘ diplomacy, so also knew De Gaulle, has perfected the play apart of European interests. Power politics in a hidden agenda: that is exactly the reflex that Theresa May now shows. The fundamental error she makes is to adress this twenty-first century brexitproblem with nineteenth century diplomatic means, such as threatening to withdraw the British intelligence services from European cooperation. The whole British political rhetoric suggests a EU being a sort of foreign power that conquered the UK with a bureaucratic occupational force. As if the British were not all that time part of that European decision making. In fact: the liberalized internal market as it emerged after 1990 has come about largely thanks to the British. The rules are these: In Europe you can’t conquer an exclusive position with diplomatic quibbles: there is seemingly endless negotiating until the mutual interests have become perfectly transparent and then finally parties find a compromise. This is not the weakness, but the strength of the European project.

 

The British did not out of conviction join the European project in 1973, such as Dutch did in 1950, but mainly to safeguard their interests. They have in addition to the EU ‘ their ‘ Commonwealth. Despite their Commonwealth and their seat on the Security Council, they are now finally on the point at which they are thrown back on their selves so much that they can redefine themselves only as a normal European country. The diplomacy role that the UK during three hundred years fulfilled as geopolitical counterweight within the European balance of power no longer exists since the accession of seven former Eastern bloc countries to the European Union in 2004, along with Malta and Cyprus, two former British Crown colonies, and Slovenia. And then also has the banking crisis of 2008 shed a different light on the role played by the City of London as a financial centre of the world economy. The social status of banks is heavily affected and it is not inconceivable that the block chain technology will make banks (and other service intermediaries) largely redundant. The UK has from the 1980s, heavily deployed on a pivotal role in the international money economy and has neglected its industry.

 

Despite the threat of these economic setbacks Great Britain believes it has to get rid of a meddlesome European Union which it joined in their right mind even after, on two occasions, it had been rejected by France. Where the UK should rid itself of is the illusion that there is still a British Empire. If it ever really wants to be part of the European Union again, or of Europe what so ever, then it must become a normal European country. European cooperation is especially a normalisation or standardisation process: compliance with a shared set of rules. Otherwise are also the former Eastern bloc States in such a standardisation process.

Germany and Japan were in the second world war defeated and experienced massive destruction but they were also freed from old elites who had taken hostage in these Nations an outdated self-image of superiority. And they rejoined the family of nations. Brexit brings the British in a way on a similar “Stunde Null”, as the devastated Germany experienced after the capitulation in 1945. Everything that once was, is no longer there. It is a moment of disillusionment, but also a hopeful new beginning.

 

Erwin van den Brink is a dutch journalist.

 

Technologie & Opinie

Social Media Integration by Acurax Wordpress Developers
Visit Us On LinkedinVisit Us On FacebookVisit Us On TwitterCheck Our Feed