Heb je al wat? (NWT juni 2004)

Spread the love

juni 2004 NWT

 

Stellingname

Heb je al wat?

 

In wat misschien wel een van de meest behartigenswaardige adviezen is die de Adviesraad voor Wetenschap en Technologie heeft uitgebracht, draait het om de verwording van de tweede en de derde geldstroom. De tweede en derde geldstroom bestaan respectievelijk uit de subsidies die instellingen zoals NWO (de nationale organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek) en de ministeries van Economische Zaken en van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen verstrekken aan de universiteiten, en het contractonderzoek dat universiteiten verrichten in opdracht van bedrijven en collectebusfondsen.

Waar het om gaat is dat universiteiten, als zij in aanmerking komen voor het ontvangen van een subsidie, het te ontvangen bedrag uit eigen middelen moeten aanvullen om alle kosten te dekken van het onderzoeksproject waarvoor ze subsidie ontvangen. Dit bijpassen of ‘matchen’ legt een steeds groter beslag op de eigen vrij besteedbare middelen. Elke euro onderzoekssubsidie kost een universiteit nu al 84 eurocent.

Bij de vijf onderzochte universiteiten groeiden volgens accountantsfirma Ernst & Young – in opdracht van de AWT – sinds 1998 de tweede en derde geldstroom met 56%, terwijl de eerste geldstroom toenam met 19%. Daarmee is 44% tot 66% van de eerste geldstroom vastgelegd. Als we er daarbij vanuit gaan dat de vaste kosten in de eerste geldstroom 43% van de integrale kosten bedragen, dan blijft uiteindelijk slechts 25% over voor naar eigen inzicht te verrichten wetenschappelijk onderzoek. Dat is een bedrag van tussen den 300 en 500 miljoen euro.

Wat dit teweegbrengt bij universiteiten is, volgens AWT-voorzitter Joop Sistermans, ‘een rem op excellentie.’ Juist kwalitatief sterke onderzoeksgroepen zijn succesvol in het verwerven van subsidies. Zij moeten steeds meer geld bijpassen en gaan ten onder aan hun eigen succes. De eigen wetenschappelijke inbreng van universiteiten raakte de afgelopen jaren vooral bedolven onder de invloed van de zogenoemde ICES/KIS-subsidies, die werden toegekend op advies van een interdepartementale werkgroep van ambtenaren. Op dit moment speelt het Besluit Subsidies Investeringen in de Kennisinfrastructuur (Bsik) een grote rol. Ook dit is een samenwerking tussen ministeries. Senter, een uitvoeringsorganisatie van EZ, voert deze subsidieregeling uit. Hoewel een aanzienlijk deel van de 800 miljoen euro van Bsik is toegekend aan het LOFAR-project (de bouw van een enorme radiotelescoop door middel van een netwerk van kleine antennes), is in het algemeen sprake van een grote eenzijdigheid in sturing met een sterke nadruk op ‘kennis voor innovatie in bedrijven.’

Dit is de bureaucratische pendant van wat in de marktsector ‘shareholder value’ heet. Het is kortetermijndenken met een grote nadruk op opbrengsten: ‘Heb je al wat?’ Dat hoor je die ambtenaren denken die al die subsidiecentjes verdelen, want die willen natuurlijk scoren voor hun politieke bazen.

Utilitair denken is inherent aan politiek: bestuurders willen altijd wat tot stand brengen. Het verdraagt zich echter niet met de wetenschappelijke cultuur. Wetenschap dient te worden voortgedreven door haar eigen nieuwsgierigheid. De inmiddels algemeen geaccepteerde notie dat we leven in een kennissamenleving – of dat we dat moeten worden – legitimeert dit ambtelijke en politieke gefrunnik aan wetenschapsbeoefening. Kennis drijft nu opeens de gehele samenleving voort en aangezien universiteiten die leveren, gaan we ons daar allemaal mee bemoeien.

Dat is de dood in de pot. Kennis (en inzicht) ontstaan niet op commando, maar ontspruiten soms aan die vreemde cocktail van brille, nieuwsgierigheid en – vaak ook – wereldvreemdheid. Dat we er wat mee kunnen, is later vaak meegenomen. Aan die gouden formule moet je niet prutsen. Het is daarom verstandig om geldmiddelen die de laatste jaren in de tweede en derde geldstroom zijn gepompt, weer te verleggen naar de eerste geldstroom.

 

Erwin van den Brink

Hoofdredacteur

evdbrink@vug.nl

 

 

[foto standaard, geen bijschrift]