Tag archieven: marxisme

Er is altijd reden voor twijfel. (Liberaal Reveil, juni 2015)

The new NASA global data set combines historical measurements with data from climate simulations using the best available computer models to provide forecasts of how global temperature (shown here) and precipitation might change up to 2100 under different greenhouse gas emissions scenarios. Credit: NASA.
The new NASA global data set combines historical measurements with data from climate simulations using the best available computer models to provide forecasts of how global temperature (shown here) and precipitation might change up to 2100 under different greenhouse gas emissions scenarios. Credit: NASA.

 

De ‘science is settled’, ‘de wetenschap’ is er wel uit voor wat betreft de mate waarin de mensheid bijdraagt aan de opwarming van de aarde. Die is catastrofaal. Met dit als bewijs proberen klimaatactivisten hun critici de mond te snoeren. Dat het een geheel eigen leven is gaan leiden, komt mede door de inspanningen van (ex-)communisten die na 1990 politiek dakloos werden. Zij verruilden het ideaal van de klasseloze maatschappij voor dat van de duurzame samenleving. De ‘science is settled’ is een eigentijds voorbeeld van agitprop. De ‘wetenschappelijk bewezen’ klimaatramp is de moderne variant van de marxistische systeemkritiek op het kapitalisme, maar ditmaal wél geaccepteerd door vrijwel het gehele politieke spectrum, liberalen incluis. Het is een ongehoord succesvolle desinformatiecampagne.

Het begin van het klimaatdebat valt niet bij toeval samen met het ineenstorten van het communisme. Dit jaar is het vijfentwintig jaar geleden dat de Sovjet Unie op hield te bestaan als eenpartijstaat en de CPN opging in Groen Links. En dat het IPCC, het Intergovernmental Panel on Climate Change, zijn eerste rapport publiceerde.

De leerstelling de ‘science is settled’ is een moderne echo van het leninisme omdat er volgens Lenin vrijheid van discussie was totdat die was beslecht. Vanaf dat moment diende iedereen het collectieve standpunt onverkort te volgen. Daarbij is het marxisme-leninisme volgens zijn aanhangers meer dan een ideologie: Het is (net als klimaatwetenschap) een wetenschap, een onbetwijfelbare theorie die met zekerheid uitspraken doet over de toekomst. Op zichzelf is de bewering dat wetenschappelijk onderzoek over enig onderwerp op enig moment ‘afgesloten’ kan worden met zichzelf in tegenspraak. Immers, elk wetenschappelijk bewijs is in beginsel voorlopig, voorwaardelijk omdat je maar nooit weet wat de wetenschappelijke vooruitgang nog meer brengt. Behalve in een gestolde theorie als het marxisme-leninisme. En nu kennelijk dus ook in de klimaatwetenschap.

Dit doet overigens niets af aan de wetenschappelijke validiteit van het onderzoek van het IPCC. Dat onderzoek richt zich immers niet op klimaatverandering maar op klimaatverandering in zoverre die door de mens wordt veroorzaakt. Er is ook gegronde reden om dat menselijk handelen als uitgangspunt te nemen. De mensheid brengt immers een enorme extra hoeveelheid broeikasgas in de atmosfeer en op zichzelf beschouwd leidt een hogere CO2-concentratie tot het opsluiten van meer warmte in de atmosfeer.

Maar tussen die veranderende input en eventueel veranderende output zit een enorm ingewikkeld systeem. We weten niet precies hoe gevoelig het klimaat is voor antropogene broeikasgassen. Daarom hangt het leveren van wetenschappelijk bewijs altijd ook samen met het verwerven van draagvlak. De ‘consensus’ ontstaat doordat degene die met het bewijs komt zijn gelijken, de ‘peers’, daarmee weet te overtuigen. Lenins stelling luidt: ‘vrijheid van discussie en kritiek, eenheid in actie.’ We debatteren en we concluderen en dan is het klaar want er moet worden gehandeld en dit geldt natuurlijk ook voor klimaatwetenschap die juist van meet af aan is opgezet met het oog op beleidvorming waar vervolgens naar dient te worden gehandeld.

Eenmaal beland in het actiestadium diende binnen het communisme de nog resterende oppositie te worden uitgeschakeld. Hoe dat in zijn werk gaat, dat is door de historici uitvoerig gedocumenteerd met vele huiveringwekkende voorbeelden. Waar het echter mee begon was: Koppen tellen en dan zeggen dat de discussie is afgelopen. Dat is opmaat naar politieke terreur, heeft de geschiedenis ons geleerd.

Dat zal Marjan Minnesma van Urgenda zich misschien niet hebben gerealiseerd toen zij in de uitzending van het radioprogramma Vroege Vogels op 30 november vorig jaar de presentator, die daarop nogal geschrokken reageerde, toevoegde dat ‘media geen podium meer moeten geven aan mensen die zeggen dat er niets aan de hand is.’ De zoon van de presentator had namelijk van zijn aardrijkskundeleraar te horen gekregen dat er meerdere opvattingen bestaan over de oorzaak van klimaatopwarming. Misschien zijn er (ook) natuurlijke oorzaken.

Ze vergeleek ze met mensen die beweren dat de aarde plat is. Zover ridiculiseren ‘officiële’ klimaatonderzoekers de sceptici, zoals de bekende astrofysicus Kees de Jager, niet maar men beroept zich wel op onderzoek van wetenschappelijke literatuur waaruit zou blijken dat de overgrote meerderheid van de wetenschappers, 97%, het eens is met de conclusies van het IPCC. Ook Minnesma haalde dit bewijs weer aan.

Dat wordt gepresenteerd als een relatieve geruststelling: het vraagstuk is ernstig maar we weten nu in elk geval hoe het zit. Dat nu, dit ‘zeker weten’, lijkt mij eerlijk gezegd buitengewoon verontrustend. Het suggereert dat als 97% van de beste wetenschappers zeker menen te weten hoe het zit, wij ook 97% van alle kennis hebben verworven die er te verwerven is en dat die overige 3% vast niet meer de moeite waard is.

Allereerst citeren Minnesma en velen anderen, die wetenschappelijke publicatie fout: de 97% verwijst naar bijna 12.000 publicaties over het klimaat en niet naar een aantal onderzoekers. Die 12.000 publicaties, waaronder een persverslag van een televisie-uitzending, zijn door een panel nagelezen om vast te stellen of ze voor of tegen de stelling zijn dat mensen de aarde opwarmen. Veel van de panelleden zijn echter klimaatactivist: Tja, wie anders krijg je zo gek om 12.000 publicaties door te vlooien. De resultaten zijn hoe dan ook dermate subjectief, interpreterend, tot stand gekomen dat het onmogelijk is de uitkomst volgens de gevolgde methode (die overigens rammelt) te reproduceren en daarmee is er aan het hele onderzoek niets wetenschappelijks meer. Het is een Noordkoreaanse verkiezingsuitslag die bij elke rechtgeaarde wetenschapper alle alarmbellen af doet gaan.

Maar als casus van agitprop is deze klimaatframing werkelijk uitmuntend. Intussen is niet onze aarde plat maar wel die van Minnesma. Baanbrekende inzichten komen menigmaal van zogenaamd verdwaalde idioten, dissidenten, die de bijl zetten aan die wortels van onze zekerheden en nieuwe denkramen openen – en dus bedreigend zijn voor de status quo. En het is altijd de gevestigde orde die beweert dat we het nu allemaal wel zo’n beetje hebben uitgeknobbeld. Zo stelde het US Patent Office in 1899 voor zichzelf op te heffen omdat alle uitvindingen waren gedaan. En dus betekent ‘the science is settled’ niets anders dan een stagnatiecrisis in de klimaatwetenschap – vanuit wetenschappelijk oogpunt in elk geval. Vanuit politiek oogpunt is het gewoon een vorm van zelfgenoegzaamheid.

En zo’n crisis eindigt op het moment dat zich nieuwe wetenschappelijke vergezichten aandienen, zoals nu vanuit de astrofysica. Dat is nou het leuke van wetenschap: Astrofysici waren aanvankelijk helemaal niet zo betrokken bij al dat klimaatgedoe maar de aardwetenschappers maakten zoveel tumult dat ze zich er mee zijn gaan bemoeien.

Ik leg mijn oor even te luister bij De Jager: Want wat nu als de invloed van de zon op het klimaat onverhoopt toch veel groter is dan we dachten en de aarde koelt de komende decennia of eeuw misschien wel af in plaats dat zij opwarmt? Dan hebben we ons ten koste van duizenden miljarden euro’s voorbereid op de verkeerde toekomst. Gelukkig heeft het KNMI onder druk van de sceptische kritiek aan het IPCC gevraagd nu ook serieus werk te gaan maken van onderzoek naar de invloed van veranderende zonneactiviteit op het klimaat.

Natuurlijk kun je niet gaan zitten afwachten en is er een bepaalde mate van consensus nodig voor effectief handelen. Echter, als die consensus ‘wetenschappelijk’ is en zij pretendeert een complex, niet-lineair systeem te kunnen doorgronden, dan is dat een enorm risico. Daarbij is angst een slechte raadgever en grijpen we nu in paniek naar houtje-touwtje-technologie zoals windenergie terwijl er waarschijnlijk veel betere oplossingen in de technologische pijplijn zitten.

Uitgerekend Karl Marx, de aartsvader der communisten, besefte als geen ander dat het onmogelijk is om via modellen van complexe systemen zoals ‘de economie’ of ‘het klimaat’ in de toekomst te kijken. Het Kapitaal is zijn zoektocht naar de steen der wijzen maar ook zijn grote Unvollendete. Het grootste gedeelte ervan is na zijn dood samengesteld uit zijn paperassen door Friedrich Engels en Karl Kautsky.

Kort voordat hij in februari 1867, na vele deadlines te hebben overschreden, het eerste deel van Het Kapitaal (en het enige dat hij zou voltooien) dan toch maar bij de drukker inleverde, drong Marx er bij Friedrich Engels, zijn vriend en vertrouweling, op aan om Het onbekende meesterwerk van Honoré de Balzac te lezen: het verhaal van Frenhofer, een belangrijk schilder die tien jaar besteedde aan een portret dat ‘de meest complete uitbeelding van de werkelijkheid’ zou zijn maar dat, eenmaal voltooid, compleet mislukt blijkt waarop Frenhofer zelfmoord pleegt. Marx vond dit het toppunt van ironie: dat streven naar volmaaktheid precies het tegenovergestelde oplevert. Hij besefte waarschijnlijk dat hij eveneens gefaald had in zijn ‘complete uitbeelding van de werkelijkheid.’

Eigenlijk is Marx op zijn best in het nog steeds actuele Communistisch Manifest, tienduizend woorden vol woede over onrecht, geschreven met een hamer en sikkel waarmee hij korte metten maakt met al zijn tegenstanders en zijn waarheid er bij de lezer frontaal in ramt op een grootse en meeslepende wijze. ‘De proletariërs hebben niets te verliezen dan hun ketenen. Zij hebben een wereld te winnen.’ Marx’ manifest is actueel voor de miljoenen rechtelozen die met gevaar voor eigen leven voor hongerlonen in Aziatische fabrieken en ateliers onze luxe spullen maken.

Lenin kneedde uit Marx’ onvoldragen theorie niettemin een ‘totaalmodel’ voor een nieuwe samenleving en in die voorliefde voor modellen met hun suggestie van exactheid, vinden marxisten-leninisten en klimaatwetenschappers elkaar omdat dit immers de enige manier is om op een wetenschappelijke wijze te pogen iets zinnigs te zeggen over de toekomst van complexe systemen zoals de samenleving en het klimaat.

Maar zulke modellen beïnvloeden hun eigen projecties omdat ze een reactie vanuit de samenleving oproepen. Het model zelf genereert als het ware een nieuwe onbekende, variabele, in datzelfde model. Daarom zijn modellen zijn toch slechts beperkt geldig gebleken. Een van de eerste computermodellen werd in 1972 gebruikt in het rapport Grenzen aan de groei van de Club van Rome en was van Dennis Meadows van het beroemde Massachusetts Institute of Technology in de Verenigde Staten. Het rapport ‘voorspelt’ onder meer dat ‘bij de huidige groeitoename zilver, tin en uranium () omstreeks de eeuwwisseling onvoldoende beschikbaar zullen zijn’ Dat is niet gebeurd. Dat is te danken aan nieuwe technologie. Het rapport stelt dat ‘er geen speciale variabele in het wereldmodel is voor technologie. Het was onmogelijk om de dynamische gevolgen van de technologische ontwikkeling samen te stellen en voor het systeem te generaliseren.’ Het rapport voorzag niet de opkomst van de computerindustrie met de hele moderne informatie- en communicatietechnologie, het voorzag evenmin de spectaculaire ontwikkelingen in de biotechnologie en nanotechnologie.

Die fixatie op modelleren en plannen, daarin zit een parallel met het werk van Marx. Dat had immers de pretentie eveneens een wetenschap te zijn, het ‘wetenschappelijke socialisme’. Het is die onbedwingbare neiging van de mens die meent dat hij (sinds de Verlichting) op grond van de Rede zijn toekomst kan kennen – die telkens weer schipbreuk leidt, hoeveel wetenschap je er ook tegen aan gooit.

Naarmate de grenzen aan de groei voor ons uit leken te schuiven door ‘slimmer gebruik’ van grondstoffen en energie, verloor het ‘uitputtingsparadigma’ zijn glans en werd het naar de tweede plaats verdrongen door het ‘opwarmingsparadigma’. Hoewel dit in het rapport van de Club van Rome wel wordt genoemd, speelde het klimaat tot 1990 geen rol in het publieke debat terwijl er in de wetenschappelijke literatuur sinds de jaren vijftig volop over is gepubliceerd.

Het succes van het klimaatonderzoek is daarom vooral het succes in het streven om het op de politieke agenda te krijgen. Het hele milieudebat is vanaf het begin vooral een opvattingenstrijd geweest, een botsing van overtuigingen, waarin het de critici uiteindelijk gaat om een fundamentele hervorming van de gehele maatschappelijke orde. Maar waar dat daadwerkelijk gebeurde, namelijk daar waar de productiemiddelen in handen kwamen van de staat, juist daar stopte de vooruitgang. Er trad technologische stilstand in en daarmee ontstond armoede en vervuiling.

Mijn vader kwam voor zijn werk regelmatig achter het IJzeren Gordijn. Van een reis naar Hongarije kwam hij terug met een ervaring die hem zijn hele verdere leven is blijven verbazen. Hij had een fabriek bezocht die voor zijn warmte en kracht afhankelijk was van een oude stoomlocomotief.

In het Oostblok draaide de industriële productie overwegend op vooroorlogse technologie die met veel kunst en vliegwerk aan de praat werd gehouden. Binnen de Europese Unie van de 28 landen is de energie-intensiteit, ergo vervuiling, per $ 1000 BBP in de voormalige Oostbloklanden nu nog steeds drie keer zo hoog als in de westelijke lidstaten. Het gevolg van verouderde fabrieken en energiecentrales, lekke stadsverwarmingssystemen en slecht geïsoleerde woningen.

In 1994 reisde ik op uitnodiging van Siemens langs enkele bedrijven in de voormalige DDR. Een van de kwaliteitsproducten waarmee Oost-Duitsland in het westen had weten te concurreren waren de in Rudolstadt gefabriceerde röntgenstraalbuizen van Volks Eigener Betrieb (VEB) ‘Phönix’. Dat was tot 1945 een Siemensvestiging geweest. Siemens kocht het in 1991 van de Treuhandanstalt terug voor het symbolische bedrag van één D-Mark. Het feit dat in Rudolstadt de prijs van water (dat voorheen gratis was) vanaf dat moment werd gesteld op zes D-Mark per kubieke meter, was een duidelijke aanmoediging om het waterverbruik bij het galvaniseren van metalen onderdelen van de röntgenbuizen te verminderen. De hoeveelheid werd al snel teruggebracht van 500 m3 tot 45 m3 per week, een afname van 90 %.

Hoe kwam het dat in de landen van het Oostblok de Communistische Partij, nadat zij ten behoeve van de arbeidersklasse het kapitaal in handen had gekregen, er niet of nauwelijks in slaagde dit technologisch te moderniseren? Hoe kwam het dat juist in het ‘kapitalistische westen’ de productiemiddelen, hoewel zij in private handen waren, wel moderniseerden? Dat kwam mede door het groeiende milieubewustzijn en dat ontstond doordat hier een politieke oppositie bestond gevoed door een publieke opinie. De NCRV zond op 22 december 1971 de spraakmakende documentaire ‘We stinken er in’ uit, gemaakt door Jan van Hillo en Wolf Kielich waarin de milieuvervuiling aan de kaak werd gesteld en die het begin inluidde van de Nederlandse milieubeweging.

In de jaren die volgden waren het vooral de linkse splinterpartijen die zich vol overgave op milieubescherming stortten en daar binnen de parlementaire democratie veel resultaat mee behaalden. Veel van de innovatieve verduurzaming is te danken aan hun druk op de politieke ketel. Tegelijkertijd blijven zij ook de systeemcritici die zeker weten dat onze ‘kapitalistische consumptiesamenleving’ op dood spoor zit. In die rotsvaste overtuiging vierde een delegatie van de CPN in 1989 nog gewoon het jubileum van veertig jaar DDR mee.

En nu, 25 jaar later, grijpt Naomi Klein in haar jongste bestseller No Time nog steeds terug naar de oude vertrouwde marxistische retoriek – het komt allemaal door het ‘ongebreidelde kapitalisme’, Het Systeem! De multinationals!(‘Big Green’) en miljardairs! Je zou zeggen: haar alternatief is al eens uitgeprobeerd en dat was nou toch ook geen eclatant succes.

Haar lentezwaluw is de digitale ruil- en deeleconomie die de onderklasse gaat empoweren. Echter, UberPop, AirBnB, Snappcar, en al die andere ruil- en deel-apps, zijn geen voorbode van een nieuwe deeleconomie waarmee de onderklasse het grootkapitaal alsnog de nekslag gaat toebrengen. Deze ‘platforms’ zijn gewoon de nieuwe multinationals, de nieuwe digitale productiemiddelen in handen van nieuwe superrijken. Wij, de mensen die deze deel- en ruil-app’s gebruiken, doen dat ook niet uit altruïsme maar omdat we er zelf beter van willen worden. Zij brengen een nieuw digitaal microkapitalisme op gang en de eventuele bijvangst is dat het streven naar duurzaamheid er ook nog mee gediend is omdat we door te delen en te ruilen een stuk efficiënter omgaan met schaarse middelen, grondstoffen en energie.

De ironie wil dat dezelfde ideologie die in het westen de vorm aannam van maatschappijkritiek en zo de vooruitgang een extra impuls gaf met onder meer allerlei milieuwetten (de vervuiler betaalt!) , in het Oostblok leidde tot economische en vooral technologische stilstand met enorme milieuvervuiling als gevolg. Hoewel de kwaliteit van de röntgenstraalbuizen van Volks Eigener Betrieb (VEB) ‘Phönix’ nog steeds zeer behoorlijk was, verdiende de DDR er steeds minder deviezen mee omdat de internationale concurrentie toenam en de productietechnologie, volgens Siemens, ‘vooroorlogs’ was.

Daarom zakte het systeem in 1989 vrijwel letterlijk door zijn assen. De stoomlocomotief had die fabriek in Hongarije niet nog eens veertig jaar aan de praat kunnen houden en er was geen geld om hem te vervangen; dat was immers in al die voorgaande jaren ook niet bij elkaar verdiend.

De ‘wetenschappelijke’ consensus stelt dat het effect van menselijk handelen op het klimaat, en de mate waarin dat effect zich voordoet, vaststaat. Degenen die de consensus verdedigen grijpen terug naar de marxistische dichotomie van onafwendbare systeemcrisis en utopisch perspectief (van de duurzame deeleconomie). Dat bewijst dat zij sinds 1990 niet in staat zijn geweest een alternatief te ontwikkelen. Het is oude wijn in nieuwe zakken. Lees Marx nou eens: Er is geen ‘complete uitbeelding van de werkelijkheid’ denkbaar, ook niet over klimaatverandering. Beschouw sceptici daarom niet als dissidenten. Daar is de klimaatwetenschap uiteindelijk het beste mee gediend.

(Dit artikel verscheen in juni 2015 in Liberaal Reveil, het tijdschrift van de Teldersstichting, wetenschappelijk bureau van de VVD)

Download het artikel hier als PDF: 270776820-Van-den-Brink-pdf (2)

 

 

 

VOLGENS PROF.DR. STEVEN PINKER OVERWINT HET GOEDE IN DE SAMENLEVING ‘Oorlog is op zijn retour’

Steven Pinker is the Johnstone Family Professor of Psychology and a Harvard College professor and he is the author of the new book, "The Better Angels of Our Nature: Why Violence has Declined." He was photographed in front of William James who he calls his heroe. He has quoted him in every one of his books. Rose Lincoln /Harvard Staff Photographer
Steven Pinker is the Johnstone Family Professor of Psychology and a Harvard College professor and he is the author of the new book, “The Better Angels of Our Nature: Why Violence has Declined.” He was photographed in front of William James who he calls his heroe. He has quoted him in every one of his books. Rose Lincoln /Harvard Staff Photographer

48_51_ING12_Interview

 

[STEMPEL SPECIAL DEFENSIE 2050]

 

 

Het Interview

 

 

tekst erwin van den brink

 

 

VOLGENS PROF.DR. STEVEN PINKER OVERWINT HET GOEDE IN DE SAMENLEVING

 

‘Oorlog is op zijn retour’

 

Met de vooruitgang en toenemende beschaving wordt de kans op een grote oorlog steeds kleiner, stelt experimenteel psycholoog prof.dr. Steven Pinker. ‘Ik stel nadrukkelijk niet dat er nooit meer een grote oorlog zal kunnen ontstaan, maar de historische statistische trend valt niet te ontkennen’.

 

Het dagelijkse nieuws geeft de indruk dat de wereld steeds gevaarlijker en gewelddadiger wordt. Het tegendeel is echter het geval, stelt experimenteel psycholoog prof.dr. Steven Pinker. ‘Oorlog en geweld zijn op hun retour en niet pas sinds kort, maar al duizenden jaren.’

De hoogleraar aan de Amerikaanse Harvard University baseert zich op talloze bronnen van andere wetenschappers, onder wie Ted Robert Gurr, die aan de hand van rechtbankverslagen het aantal moorden telde dat tussen 1200 en 2000 in een reeks Britse steden werd gepleegd. Gurrs grafiek laat een afname zien van rond de honderd moorden per honderdduizend inwoners per jaar in de dertiende eeuw in Oxford tot minder dan één moord per honderdduizend inwoners per jaar in Londen nu, met een gemiddelde afname van een factor vijftig. Een andere klassieker is het boek Statistics of Deadly Quarrels uit 1950 van Lewis Richardson. Deze Britse natuurkundige benaderde het fenomeen oorlog puur statistisch en beweerde middenin de Koude Oorlog dat een lange periode van vrede veel aannemelijker was dan de door vele historici als onafwendbaar beschouwde naderende Derde Wereldoorlog.

Pinker stelt dat met het doorlopen van een zestal stadia, samen te kenschetsen als vooruitgang en toenemende beschaving, de kans op een grote oorlog steeds kleiner wordt. ‘Ik stel nadrukkelijk niet dat er nooit meer een grote oorlog zal kunnen ontstaan, maar de historische statistische trend valt niet te ontkennen.’ Volgens Pinker krijgt het goede dat in elke mens en in elke samenleving schuilt, steeds meer de overhand op ‘het kwade’. De Engelse titel van zijn boek The Better Angels of Our Nature: Why Violence Has Declined refereert aan een uitspraak van de Amerikaanse president Abraham Lincoln, die in 1861 bij zijn inauguratie de hoop uitspraak dat de krachten van het goede zouden overwinnen in het door burgeroorlog bedreigde land.

‘De eerste en tweede fase van de zes stadia bestaan uit het ontstaan van de landbouw en dus van geregeerde steden. Voordien stierf 15 % van de bevolking door geweld, daarna nog maar 3 %. De tweede fase van beschaving is het best te zien in Europa, waar grotere koninkrijken ontstonden uit een lappendeken van feodale territoria. De derde fase noem ik de Humanistische Revolutie, die de wind in de zeilen kreeg met de verlichting. Het vierde stadium is wat historici wel de Lange Vrede noemen, die na de Eerste en de Tweede Wereldoorlog voortsproot uit een besef dat oorlog een te vermijden uitzonderlijke toestand is in plaats van de normale toestand, zoals militair strateeg Carl von Clausewitz oorlog kenschetste als het voortzetten van diplomatie met andere middelen. De vijfde fase is de Nieuwe Vrede. Die is het gevolg van het failliet van het communisme, waardoor een einde kwam aan allerlei conflicten die de supermachten in de derde wereld met elkaar uitvochten. Het zesde en meeste recente stadium noem ik de rechtenrevolutie, een groeiende weerzin tegen kleinschalig geweld tegen vrouwen, etnische minderheden en homo’s en tegen lijfstraffen voor kinderen. De pacificerende krachten zijn de staat, de geglobaliseerde wereldhandel, die als eerste schade leidt door oorlog, en het kosmopolitisme, het gegeven dat ons nostalgische dorpse wereldbeeld is geëxplodeerd door alfabetisering, mobiliteit en massamedia.’

In landen als China, India, Brazilië, Rusland en zelfs in Afrikaanse landen is een enorme middenklasse aan het ontstaan die de economie aandrijft, maar ook de tomeloze honger naar energie en grondstoffen. Pinker denkt niet dat daar de derde wereldoorlog op de loer ligt. ‘Je weet het nooit, maar in feite zijn maar weinig oorlogen direct gegaan om grondstoffen, maar des te vaker om ideologie, gekwetste eer of trots, angst, macht, revanchisme, of vanuit een herenigings- dan wel afscheidingsstreven. Als leiders deze motieven mijden en blijven geloven in open markten, dan is het veel goedkoper om schaarse energie en grondstoffen te kopen dan ze met oorlogsgeweld te veroveren. Technologische vooruitgang, innovatie, kan de afhankelijkheid van een schaarse bron verleggen naar een bron die wel in voldoende mate voorhanden is. Ik wil niet zeggen dat het per se zo zal gaan, maar het staat ook allerminst vast dat we oorlog gaan voeren om schaarse bronnen.’

Tot de historische ontwikkelingen die de goede krachten steeds meer laten winnen van de kwade, behoort de westerse democratie en de daarbij horende geciviliseerde samenleving of civil society. ‘Het idee dat China, dat kan bogen op een veel oudere confucianistische, collectivistische beschaving, die humanistische en individualistische concepten fundamenteel zou verwerpen, komt voort uit meerdere misverstanden’, geeft Pinker aan. ‘We weten dat de huidige leiders democratie verwerpen, maar dat wil nog niet zeggen dat de gehele Chinese bevolking dat eveneens doet. En het feit dat een bepaald idee westers is, betekent nog niet dat het alleen werkt in het westen. Westerse wetenschappen ontdekten de zwaartekracht, genen, bacteriën, atomen, tektonische platen; die kennis is universeel. Het kan heel goed zo zijn dat democratie, die is ontdekt in het westen, het systeem is dat geluk maximeert in elke complexe samenleving.’

Politiek filosoof John Gray verwijt Pinker selectief te putten uit de bronnen van de verlichting, waarvan ook Marx, Lenin, Stalin en Mao producten waren, leiders die mensen beschouwden als een wegwerpartikel bij het streven naar hun Utopia. De verlichting heeft volgens hem net zoveel kwaads als goeds voortgebracht. Daar is Pinker het echter niet mee eens. ‘Verlichting is voor mij niet elk door een Europese schrijver gebrouwen gedachtesamenraapsel sinds 1750. Ik specificeer verlichting als verlicht humanisme, zoals dat is verwoord door Locke, Spinoza, Hume, Kant en de Amerikaanse Founding Fathers en dat de rede gebruikt om het centraal stellen van de belangen en rechten van het individu te rechtvaardigen. Ik beschouw marxisme en nationalisme als ideologieën van de contra-verlichting, die mystieke organische krachten en historische dialectiek boven beredeneerde oorzaak en gevolg stellen en die het individu ten onder laten gaan in een natie, klasse of ras waarvan het belang alles overstijgt.’

De bouwstenen van de Lange Vrede, zoals afschrikking van conventionele oorlog, democratie, internationale handel en internationale samenwerking en overleg in organisaties, zijn er allemaal gekomen na 1918. Toch begon twintig jaar later de Tweede Wereldoorlog, met een nog grootschaliger waanzin. Zolang er ook collectief geheugenverlies is, zal verankering van afschrikwekkende oorlog in het collectieve geheugen geen garantie zijn dat oorlog verdwijnt. ‘De loop der geschiedenis kent geen garanties. Ik beweer alleen dat het mogelijk en waarschijnlijk is dat oorlog steeds meer een uitzonderlijkheid wordt. Overigens bestrijd ik dat democratie en pacificerende instituties en handelscontacten in 1918 al net zo wijdverbreid waren als dat ze sinds 1945 zijn.’

Maar hoe kan het dat in een welvarend land als Nederland met een hoogopgeleide bevolking men nu helemaal lijkt te zijn vergeten waarom het te doen was bij de start van die Europese samenwerking, namelijk nooit meer oorlog. Afgeven op Europa is nu ook onder intellectuelen geaccepteerd. ‘Ook daarvoor geldt: niets zegt dat het niet ook heel anders kan lopen dan ik als waarschijnlijk veronderstel. We kunnen het alleen op een intelligente manier hebben over waarschijnlijkheden. Maar laten we de zaken wel in de juiste verhouding zien. Nederlandse elites mogen afkeer hebben van bepaalde aspecten van de Europese Unie, ze zullen heus niet zo gek zijn om een invasie in België te plegen, de illusie hebben dat ze van Nederland weer een wereldmacht kunnen maken, laat staan vervallen in heksenverbrandingen.’

 

MEISJES

De empathische, coöperatieve samenleving die Pinker schetst als de samenleving van de Lange Vrede die de toekomst heeft, lijkt meer feminien dan masculien, assertief, agressief en gericht op competitie. Maar stel dat vooruitgang toch meer tot stand komt via strijd dan via samenwerking, dan is het verontrustend dat juist in die strijdbare opkomende economieën meisjes ondergewaardeerd worden, zozeer zelfs dat meisjesfoetussen worden geaborteerd. ‘Elke denkbare samenleving zal existentiële dreigingen het hoofd moeten bieden en dat kan betekenen dat er een geloofwaardige militaire afschrikking nodig is en dat een samenleving bereid moet zijn om die in te zetten als ze onder de voet gelopen dreigt te worden. Maar strijd mag niet worden verheerlijkt en dient zorgvuldig te worden afgestemd op het reële niveau van dreiging. En wat mannelijke versus vrouwelijke waarden aangaat: Europa, Canada, Japan en het grootste deel van de Verenigde Staten laten zien dat samenlevingen kunnen voorzien in zingeving, geluk en veiligheid voor hun bevolking zonder dat de algemene mobilisatie is afgekondigd of de staat van beleg geldt. Het aborteren van meisjesfoetussen en vermoorden van meisjesbaby’s is al duizenden jaren een wijdverbreide praktijk in India en China en moet stoppen, al is het maar omdat de regeringen van deze landen zichzelf opzadelen met het probleem van miljoenen losgeslagen jonge mannen. Ik denk dat de internationale strijd voor gelijke rechten voor vrouwen onverminderd zal doorgaan en resultaat zal hebben, net zoals internationale campagnes om slavernij, walvisjacht en kernproeven in de atmosfeer en het afbinden van de tenen van Chinese vrouwen hebben geleid of zullen leiden tot de afschaffing van zulke praktijken.’

Oorlog als fysieke vernietiging van een tegenstander mag verdwijnen, er ontstaat een heel nieuw arsenaal van niet-dodelijke middelen om vijanden uit te schakelen, zoals cyberoorlog, robotische oorlogsvoering, genetische manipulatie en wellicht technologieën die het bewustzijn van de vijand beïnvloeden. ‘Je weet het nooit, maar als gedragsgeneticus en cognitief neurowetenschapper kan ik stellig zeggen dat zulke sciencefictionrampen, zoals het ‘overnemen’ van iemands hersenen en genetische manipulatie, berusten op pure fantasie en net zo min werkelijkheid zullen worden als de voorspelling uit 1950 dat we in het jaar 2000 allemaal met een rugzakstraalmotor door de lucht naar ons werk zouden gaan.’

STEVEN PINKER: ONS BETERE IK. WAAROM DE MENS STEEDS MINDER GEWELD GEBRUIKT • UITGEVERIJ CONTACT • 956 BLZ. • € 125 • ISBN 978 90 254 2716 0

 

 

KENGEGEVENS

NAAM

Steven Pinker

LEEFTIJD

58

TITEL

prof.dr.

OPLEIDING

Experimentele Psychologie, McGill University (1976)

Promotie Experimentele Psycholgie, Harvard University (1979)

FUNCTIE

hoogleraar, Harvard University

 

 

(BEELDMATERIAAL)

 

(HH_07537432.jpg)

 

FOTO HOLLANDSE HOOGTE

 

(steven_pinker_by_max_s_gerber_srgb_profile9x12300dpi_10.jpg)

 

 

(QUOTES)

 

‘Het is veel goedkoper om schaarse energie en grondstoffen te kopen dan ze met geweld te veroveren’

 

‘Nederlandse elites zullen heus niet zo gek zijn om een invasie in België te plegen’

 

‘Strijd mag niet worden verheerlijkt’

 

Hoofdstuk 10 van Das Kapital of: het bouwen van koetsen Marx inspireerde bedrijfskunde, De Sitter (interview)

DeSitterBEDRIJFSKUNDIGE DE SITTER STAAT CENTRAAL OP KIVI/NIRIA-CONGRES + PROCESSEN NOG STEEDS VAAK NODELOOS INGEWIKKELD

Ulbo_de_Sitter

Hoofdstuk 10 van Das Kapital of: het bouwen van koetsen

 

Marx inspireerde bedrijfskunde

 

‘Marx was de eerste die neerdaalde uit zijn ivoren toren om heel platvloers op te schrijven wat in fabrieken gebeurde.’ Prof.dr. L.U. de Sitter prijst de bedrijfskundige kennis van Marx. ‘Hij is bij mijn weten de eerste geweest die minutieus heeft be­schre­ven hoe een koets wordt gemaakt, een locomotief of een horlo­ge.’

– Erwin van den Brink –

 

De auteur is redacteur van De Ingenieur.

 

 

Scheepswerktuigkundige ing. De Sitter, vlak na de oorlog opgeleid aan de Rotterdamse Machinistenschool, moest varen om zijn strepen te halen. ‘Ik ben me gaan interesseren voor bedrijfskunde door de manier waarop de rede­rij KNSM omging met het personeel. Toen ik eens in de machinekamer lampen van 40 Watt verving door lampen van 100 Watt omdat werken in het halfduister levensgevaarlijk is, kreeg ik naderhand op mijn donder van zo’n dorknoper, zo’n boekhoudertje. Dat zette me aan het denken.’

‘Ik wilde iets van werk en van organisatie te weten komen, dus ik ben sociologie gaan studeren. Be­drijfskunde bestond toen nog niet. Wel organisatiesociologie als bijvak, vlak voor je zou afstuderen.’

‘Ik studeerde af net voordat die linkse, marxistische up­swing begon. Dat heb ik altijd kritisch bekeken. Niet dat ik niet links was hoor – was niet iedereen links in die tijd? Ik heb nog eens een artikel geschreven – ik denk dat ik de enige technicus ben die dat ooit heeft gedaan – in het literaire tijdschrift De Gids, tegen A. de Swaan, tegenwoordig een be­dachtzaam columnist in NRC Handelsblad. Hij was in die perio­de echt een pure, opgewon­den, oproerkraaiende mar­xist.’

‘De teneur van mijn artikel was dat die neo-marxisten, zoals het woord al zegt, geen marxisten waren. Ze waren neo, meer niet. Ik vond dat ikzelf daarentegen wel bepaalde, echt marxisti­sche, opvattingen huldigde.’

 

Marx

‘De theoretische concepten van de neo-marxis­ten ware in feite in-burgerlijk want idealistisch: als ze de mensen nu maar konden verheffen zodat ieder­een zou inzien hoe het onrecht in de Wereld in elkaar zat, zou het allemaal vanzelf wel goed komen. Die veronderstelling, dat de manier waarop we leven een recht­streeks uitvloeisel is van ons denken – verbeter de Wereld, begin bij jezelf – vind ik intens burgerlijk. Dat is eerder Hegel dan Marx, eerder Plato dan Aristoteles. Ik dacht veel technischer, in structuren, zoals Marx zelf ook doet. In arbeidsstructuren, een zeer abstract begrip. Hoe een netwerk van relaties werkt en hoe dat een diepgaande invloed heeft op de keuzemoge­lijkhe­den en -onmogelijkheden die mensen hebben, op de ervaringen die ze op­doen, de oplossingen die ze zoeken.’

‘Daarom noemde ik me marxist in die zin dat als je zoekt naar de materiële grondslag, je die moet zoeken in wat de sociologie ‘structuren’ noemt, arbeidsstructuren. Een produktie­organisatie zag ik als socioloog in de context van arbeid. Daarbij is een machine, zoals Marx stelt, ‘gestolde arbeid’; wie of wat de arbeid verricht, doet er niet toe.’

‘Hoe komt het dat wij mensen organi­saties het liefst zo ingewikkeld mogelijk maken in plaats van zo eenvoudig mogelijk? De functioneel geconcentreerde organisatiestructuur, waarbij alle min of meer gelijksoortige taken binnen één afdeling zijn gegroepeerd en een bedrijf een groot aantal strikt ge­scheiden afdelingen heeft, is de ingewikkeldste structuur die denkbaar is, met een enorm aantal relaties.’

‘Marx heeft dat goed verklaard. De klassieke bedrijfsfuncties in de industriële produktie stammen van de oude ambachten. Neem de bouw van koetsen zoals Marx die zo prachtig minutieus heeft be­schreven. In het pre-industriële tijdperk had je leerbewer­kers, houtbewerkers, metaalbewerkers. In de industri­ële produktiestructuur werden dat binnen de fabriek de leer-, hout- en metaalbewerkingsafdeling, omdat alleen binnen zulke functionele afdelingen de ambachtelijke, niet-geformaliseerde kennis bewaard kon blijven door ze over te dragen van genera­tie op generatie. Tegenwoordig is ‘oude’ kennis over materiaalbewer­king allemaal vastgelegd en geformaliseerd, maar toch bestaat er binnen functionele afdelingen nog een hoop niet-geformali­seer­de ‘nieuwe’ kennis, ongrijpbare collectieve ervaring.’

Ford en Taylor hebben vervolgens de bouw van een auto geanaly­seerd en alle benodigde kennis formeel vastgelegd, zodat zij het voortbrengingsproces in heel veel kleine stappen konden verde­len die elk heel weinig kennis en ervaring vereisen: ze waren niet meer afhankelijk van de ervaring van ambachtslieden, ze konden elke arbeider ogenblikkelijk vervangen door een ander.

 

Arbeidsdeling

De socio­techniek die prof.ir. Jan In ’t Veld en De Sitter hebben beschre­ven, hekel­t dan de vervreemding. Het individu heeft als zoda­nig part noch deel aan het gemaakte produkt, zijn bijdrage is niet te herleiden. Ook de korte cyclustijden (de dwangma­tig­heid en eentonigheid van het werk) is in feite een heel mar­xisti­sch the­ma.

De Sitter: ‘Kijk, Marx is zo beladen dat mensen er niet nuchter tegen­over kunnen staan. ­Theoretisch heb ik niets van Marx ge­leerd, maar wat ik in Marx ontdekte, om precies te zijn in hoofdstuk 10 van Das Kapital, was zijn bedrijfskundige kennis. Hij is bij mijn weten de eerste geweest die minutieus heeft be­schre­ven hoe een koets wordt gemaakt, een locomotief of een horlo­ge. Hij was de eerste die neerdaalde uit zijn ivoren toren om heel platvloers op te schrijven wat in fabrieken gebeurde, door er naar toe te gaan en te kijken, heel goed te kijken, gewoon zijn ogen de kost te geven.’

‘Met die instelling van Marx identificeerde ik mij als arbeidssocioloog. Dat was voor mij ook niet zo moeilijk, want als machi­nist had ik oog voor machines als ik in fabrieken kwam – ik was daar niet bang voor. Een socioloog-van-huis-uit is wel bang voor machines, hij ziet die al gauw als iets negatiefs dat arbeid elimi­neert. Ik vind een machine juist een creatief produkt van de menselijke geest, een mooi iets. Ik hou van machines.’

‘Het argument klopt niet dat arbeid voor heel veel mensen niet zo leuk is omdat de arbeidsdeling en de organisatiestruc­tuur effici­ënt moeten zijn. Een vergaande arbeidsdeling is namelijk helemaal niet doelmatig. Ze leidt tot vervreemding en dus tot stress, frustratie, demotiva­tie, ziekteverzuim, lijdelijk verzet uitmondend in produktiefouten, afstemverliezen, wachttijden. Kortom tot grote inefficiëntie.’

 

Lean production

In de auto-industrie denkt men die manco’s te hebben verholpen met het organisatieconcept lean production. De Sitter: ‘Het blijft een moderne versie van de lopende band, waarbij echter de afstemverliezen en produktfou­ten worden geëli­mi­neerd door het invoeren van een kadaverachtige arbeidsdiscipline. De meting van de resultaatverbetering van lean production heeft geen wetenschappelijke basis, omdat het niet wordt vergeleken met andere organisatiestructu­ren maar slechts met de klassieke massapro­duktie, waarvan het slechts een variant is.’

Het concept dat Volvo eens toepaste, waar­bij een team van technici samen een complete auto bouwt op één plek waar alle onder­delen naartoe worden gebracht, wordt volgens de Sitter door de voorstanders van lean production slec­hts bekri­tiseerd en niet geanaly­seerd.

De Sitter: ‘De veronderstelling dat je die afstemverliezen en wachttijden langs zoiets als een lopende band kunt uitbannen is de ontkenning van het wezen van arbeid: een arbeidshandeling, hoe precies gere­geld ook, is geen tweede keer exact hetzelfde. Mensen zijn geen machines. Lean production gaat er vanuit dat een proces in alle opzichten constant kan zijn. Dat is een illusie. Dat wordt bewezen door het feit dat industriële robots veel minder worden toegepast dan men tien jaar geleden voorzag: er blijven toch allerlei variaties in de omstandigheden die robots niet aankunnen.’

Om het initiatief, de talenten en de creativiteit van het perso­neel tot bloei te laten komen, moeten produktieprocessen drastisch veranderen. De Sitter noemt dat Human Resources Mobilization, een parafrase op HMR, Humans Resources Manage­ment. De sociotechniek beschrijft die benodigde veranderingen. Busi­ness Proces Reengineering of Redesign is een Amerikaanse managementhype die vrijwel hetzelfde beoogt als de socio­tech­niek: het herontwer­pen van bedrijfsprocessen.

De sociotechniek heeft volgens De Sitter een praktisch bruikbaar instrumenta­rium, gereed­schap om het in de praktijk toe te passen, terwijl De bijl aan de wortel, Hammer’s en Champy’s boek over BPR, net zoals andere goeroeliteratuur, blijft steken in sweeping statements. Hebben anderzijds de sociotechnici vergeleken bij Michael Hammer niet wat weinig aan de weg getimmerd? De kennis is er kennelijk, maar zij slaat niet neer in de bedrijven.

De Sitter: ‘In ’t Veld en ik dachten dat de logica van ons werk zo evi­dent was, de analyse zo voor de hand liggend dat de stichting NKWO (Nederlandse stichting voor Kwaliteit, Werk en Organisatie) die wij oprichtten ter verbreiding van onze bedrijfskun­dige kennis zichzelf na uiterlijk tien jaar weer zou kunnen ophef­fen.’

Dat is tegengevallen. ‘Maar’, aldus De Sitter, ‘sinds wij begin jaren tachtig systematisch die kennis naar bedrijven zijn gaan uitdragen, is er toch veel veranderd. Alle veranderingsprocessen die nu plaatshebben in de indus­trie en in de kantooromgeving gaan niet langer in de richting van nog verdere arbeidsdeling, niet meer in de richting van verder functio­nalisering, maar in de rich­ting van minder arbeidsdeling, minder functionalisering.’

 

De Sitter, prof.dr. L.U. (m.m.v. drs. J.L.G. Naber en ir. F.O. Verschuur), Synergetisch produceren. Human Resources Mobilisation in de produktie: een inleiding in de structuurbouw; Van Gorcum & Comp, Assen 1994; 420 blz., f 79,50; ISBN 90 232 2862 6.

 

 

 

(BIJSCHRIFTEN)

 

(BIJ OPENINGSFOTO: PORTRET)

Pro­f.dr. L.U. de Sitter, samen met prof.ir. J. In ’t Veld de naoorlogse grondleg­ger van de moderne bedrijfskunde in Neder­land.

(Foto’s: ’t Sticht, Utrecht

 

(QUOTE BIJ PORTRET)

‘Ik vind een machine juist een creatief produkt van de menselijke geest, een mooi iets. Ik hou van machines’

 

 

 

 

(KADER, IN BEGIN VAN ARTIKEL)

De Sitter op symposium

 

Op 9 mei 1996, van 19.00-22.00 uur, heeft in Den Haag een klein symposium plaats met de titel ‘Organiseren zonder bazen, over structuur, gedrag en prestaties’. Pro­f.dr. L.U. (Ulbo) de Sitter is daar de voor­naamste spreker. De Sitter is samen met prof.ir. J. In ’t Veld de naoorlogse grondleg­ger van de moderne bedrijfskunde in Neder­land. Zijn laatste boek, Synergetisch Produceren, is het afgelopen jaar door de Orde van Organisatie Adviseurs (OOA) uitgeroepen tot Boek van het Jaar op het gebied van de organisatiekunde. Het boek is een standaardwerk op het gebied van de sociotechniek die zich onder meer richt op het vereenvoudigen van bedrijfsprocessen, waardoor de mogelijkheden voor menselijke inbreng worden vergroot.

Het symposium is een initiatief van KIvI Bedrijfs­kunde West, NIRIA Bedrijfskun­de en de Haagse Hogeschool. Wie het symposium wil bijwonen moet zich wenden tot NIRIA Congresbureau, Diana Pronk, tel (070) 352 12 21. Deelname kost f 75 voor leden van KIvI en NIRIA en f 125 voor niet-leden.