Tag archieven: recreatie

Ing. H.P. Barth, voorzitter Algemeen Verbond Bouw Bedrijf: ‘Woningnood zoals vlak na de oorlog dreigt’ (1995, nr. 1)

Barth1995

 

INTERVIEW

 

(Streamer)

GROTE BEHOEFTE AAN WONINGEN DOOR IMMIGRATIE EN VERGRIJZING + 110 000 NIEUWE WONINGEN PER JAAR NODIG + ‘GROENE HART NIET ONTZIEN’

 

(Bovenkop)

Ing. H.P. Barth, voorzitter Algemeen Verbond Bouw Bedrijf (1934-2007, EvdB 2016)

 

(Kop)

‘Woningnood zoals vlak na de oorlog dreigt’

 

(Intro)

Nieuwe woningnood dreigt als er niet gauw veel woningen worden gebouwd. Dat is de stellige overtuiging van ing. H.P. Barth, voorzitter van het Algemeen Verbond Bouw Bedrijf. ‘We moeten binnen de Randstad locaties zoeken; Nederland is nog lang niet vol.’

– Erwin van den Brink –

 

(Credit auteur)

De auteur is redacteur van De Ingenieur.

 

 

Op grond van milieuoverwegingen is recentelijk de vraag opgeworpen of de bebouwing van Nederland de uiterste grens heeft bereikt. Die vraag wordt steeds vaker in verband gebracht met thema’s zoals immigratie en asielzoekers. Volgens de Delftse hoogleraar professor H. Priemus zal de kwantitatieve woningbehoefte, vooral in de grote steden, in de jaren negentig toenemen door hoge immigratie van met name asielzoekers én door een toenemend aantal jonge starters. Priemus stelt dat in een recent onderzoek in opdracht van het Algemeen Verbond Bouw Bedrijf (AVBB) en het ministerie van VROM over de externe invloeden op de volkshuisvesting.

Het realiseren van woningbouw in en aan de steden, uitgangspunt van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (Vinex), kost meer tijd en geld dan vroeger. Het wordt zo steeds moeilijker om in de toekomst voldoende betaalbare woningen te bouwen.

De bevolking verspreiden naar het zuiden en oosten van het land wordt in de Vinex afgezworen. Bouwen in het Groene Hart mag maar zeer mondjesmaat. Toch meent de voorzitter van het AVBB, ing. H.P Barth, dat dit laatste uitgangspunt in de Vinex op den duur onhoudbaar zal blijken.

Barth: ‘Wij hebben natuurlijk een uiterst geringe invloed op de besluitvorming. Maar als we kijken wat nodig is, dan ziet het er voor de bouw eigenlijk perfect uit. Er is een enorme behoefte aan woningen voor een reeks van jaren, 10 tot 15 jaar. Als we daar niet in voorzien, krijgen we gewoon woningnood zoals we die sinds de woningnood van vlak na de Tweede Wereldoorlog niet meer hebben gekend. Als we nu niet snel aan de slag gaan met een fors woningbouwprogramma, ontstaat de situatie van na de oorlog wederom. Door gebrek aan woningen zullen mensen op latere leeftijd gaan samenwonen of trouwen. Of getrouwde stellen zullen moeten inwonen omdat er geen andere mogelijkheden zijn.’

 

Woningnood

Waar komt die kwantitatieve woningnood vandaan? De bevolkingsgroei, ook onder allochtonen, gaat afvlakken. Op den duur zet de vergrijzing door.

Barth: ‘De gemiddelde leeftijd en dus het aantal ouderen op de woningmarkt neemt nog steeds toe. Voor hen zijn er onvoldoende geschikte woningen. De mensen die de komende twintig jaar een beroep gaan doen op de volkshuisvesting, zijn nu allemaal al geboren. De asielzoekers die hier zullen blijven en hun familie laten overkomen, zijn in de berekeningen van het ministerie van VROM niet meegenomen. Dat zijn forse aantallen. Die behoefte op termijn is maar ten dele onderkend. In februari 1994 stuurde de toenmalige staatssecretaris Heerma de Trendbrief naar de Tweede Kamer waarin hij aangaf dat meer woningen nodig zullen zijn dan in de oorspronkelijke plannen is voorzien. Binnen drie maanden was dat inzicht al weer achterhaald en heeft de demissionaire minister Alders een brief gestuurd aan de drie kabinetsinformateurs waarin hij aangaf dat er nog een additionele behoefte was gebleken van 28 000 woningen in de periode 1995-1998. Wij maken ons zeer veel zorgen over de haalbaarheid om aan die grote vraag te voldoen.’

U praat over een behoefte die alleen demografisch is gekwantificeerd en niet is gerelateerd aan de prijs die mensen te zijner tijd bereid zijn te betalen en die sterk afhankelijk is van de hypotheekrente, inkomensontwikkeling en inflatie. Een rentestijging zou behalve de particuliere sector ook de geprivatiseerde corporaties treffen, die immers vanaf 1995 geen objectsubsidies meer ontvangen en dus geld marktconform moeten gaan lenen. Is de marktbehoefte ook zo groot?

Barth: ‘Ongeacht wat men zou willen betalen, is er te weinig ruimte gereserveerd, en voor zover ruimte is gereserveerd, is die niet op tijd beschikbaar. Tweede aspect is dat het Rijk onvoldoende geld heeft gereserveerd om zijn verplichting tegenover de gemeenten na te komen om de kosten te dragen van de voorbereiding en het bouwrijp maken van de Vinex-locaties. Ten derde heb je te maken met stroperige procedures. Bezwaar is mogelijk tegen een voorbereidingsbesluit, tegen een ontwerpbestemmingsplan én tegen de aanvraag van een bouwvergunning binnen dat koper,huurderbestemmingsplan. Veel procedures kunnen vooral wat betreft bezwaarmogelijkheden en -termijnen mijns inziens worden opgeschoond. Er zijn overigens wel vorderingen gemaakt. Het Bouwbesluit heeft bijvoorbeeld een einde gemaakt aan het plaatselijke hobbyisme met het maken van gemeentelijke bouwverordeningen. Zo’n lappendeken van per gemeente verschillende verordeningen dreigt overigens nu te ontstaan op milieugebied, waar elke gemeente haar eigen milieuverordening maakt.’

‘De politieke onderschatting van de woningbehoefte in termen van te weinig gereserveerde ruimte en geldmiddelen, maken we van jaar tot jaar mee.’

 

Gifgroen Hart

Hoe verklaart u dat politici de woningbehoefte stelselmatig onderschatten, terwijl huizen bouwen toch bij uitstek iets is waar elke politicus eer mee kan inleggen bij zijn kiezers? De grote steden, die in de Vinex zijn aangewezen, hebben toch elk hun eigen krachtige lobby in Den Haag?

Barth: ‘Die steden willen hun taken wel vervullen als daarvoor geld uit Den Haag komt.’

Als de overheid al geen geld kan vrijmaken voor de voorbereidingskosten, hoe moet het dan met het bouwen zelf van al die huizen?

Barth: ‘Ik denk dat dat meer op marktconforme basis kan gebeuren. De bewoners zullen moeten betalen wat de huisvesting kost. In beginsel zal daarvoor geen overheidssubsidie nodig zijn, behalve voor een beperkte categorie mensen. Daarnaast moeten we via het bevorderen van doorstroming zorgen dat de voorraad goedkope woningen beschikbaar komt voor de mensen met lage inkomens.’

‘Alders heeft het tekort aan locaties in zijn nadagen als minister onderkend. De suggestie is opgeworpen om dan maar eens in Brabant naar nieuwe locaties te gaan kijken. De Randstad niet verdichten maar uitbreiden, betekent meer woon-werkverkeer, terwijl de infrastructuur daarvoor ontbreekt. Dat is geen goede oplossing. We moeten binnen de Randstad locaties zoeken.’

Waar?

Barth: ‘Als het gemeentebestuur in Harmelen, in het zogenaamde Groene Hart, via een actief ontheffingsbesluit 150 hectare landbouwgrond aanwijst voor glastuinbouw dat van geen enkele landschappelijke betekenis is, en de provincie dat goedkeurt, waarom daar dan geen woningbouw?!’

Of: waarom op die plek geen landschaps- en natuurbeheer? Steeds meer mensen willen de toegenomen welvaart niet alleen vertaald zien in een grotere woning, dus in steeds meer bebouwde ruimte, maar ook in natuurlijke en recreatieve ruimte in de buurt van de eigen woning. Overal, Betuwelijn, Schiphol, zien we dat de publieke opinie steeds kritischer wordt ten aanzien van het gebruik van de steeds schaarsere ruimte.

Barth: ‘Natuurbeheer hoeft niet te conflicteren met woningbouw. Maar je moet natuurbeheer niet doordrijven tot in het morbide, gaan dwarsliggen voor elk grassprietje waar ooit een vogeltje boven heeft gevlogen. Dat doen natuurbeschermingsorganisaties zoals Natuur en Milieu ook niet, want dat tast je eigen geloofwaardigheid aan. Wie dat wèl doen, zijn politici. Als we prioriteiten zouden kunnen stellen tussen woningen en kassen, is er nog veel mogelijk in de Randstad. Er wordt trouwens ook wel eens gesproken van het gifgroene hart, refererend aan de bodemvervuiling op veel plekken in het open gebied in de Randstad.’

 

Niet vol

We zijn per hoofd van de bevolking steeds meer vierkante meter gaan bewonen, het gemiddelde huishouden wordt kleiner, waardoor er relatief steeds meer huishoudens komen. Niet alleen dat kost dus steeds meer ruimte, maar we willen ook dicht bij huis kunnen recreëren in de natuur, ons gemakkelijk kunnen verplaatsen. Dat we daarin grenzen naderen zie je aan de steeds complexere, trage belangenafweging: we komen er gewoon niet meer uit. Moeten we er zo zoetjes aan niet van leren uitgaan dat we alleen nog ter vervanging moeten bouwen?

Barth: ‘Je kunt voor een aantal gesloopte woningen nooit even veel woningen nieuw bouwen. We moeten in verband met de aanvullende vraag als gevolg van immigratie van 95 000 woningen per jaar nu naar ongeveer 105 000, 110 000, waarvan veel op vervangingslocaties.’

‘Maar Nederland is ook nog lang niet vol. De Randstad is in Europese, wereldcontext, een zeer ruim opgezette stad met slechte interne verbindingen. Als je over de A12 van Den Haag naar Utrecht rijdt, zie je links en rechts veel weiland. Zijn dat allemaal natuurgebieden? Kijk, de Reeuwijkse plassen, daar moeten we van afblijven en die moeten we niet omgeven door een cirkel van woningen en bedrijven. Maar er zijn plekken, liggend aan bestaande infrastructuur, die we veel intensiever zouden kunnen benutten.’

‘Ook de infrastructuur behoeft veel verbetering. We moeten niet alleen maar kilometers asfalt aanleggen, maar ook kijken naar andere vervoersystemen. We moeten nu gaan werken aan een ondergrondse, metro-achtige infrastructuur in de Randstad, niet alleen tussen de grote steden, maar ook het Groene Hart doorsnijdend. Nu zijn die gronden nog redelijk goedkoop te verwerven. Al zouden wij dergelijke tunnels nu al vast aanleggen, maar ze nog niet in gebruik nemen; dan hebben wij daarvan weliswaar de kapitaallasten, maar die zijn relatief laag.’

‘Bij de grote woninglocaties moet op fietsafstand bedrijfsterrein worden gereserveerd. Daarbij moeten we ervoor zorgen dat de woonomgeving past bij de werkgelegenheid op dat bedrijfsterrein, want alleen dan voorkom je autopendel.’

 

 

 

 

 

(QUOTE BIJ PORTRET)

‘De politieke onderschatting van de woningbehoefte maken we van jaar tot jaar mee’

(Foto’s: ing. Willem Middelkoop, Amsterdam)

 

(BIJSCHRIFT)

Ing. H.P. Barth: ‘Als we prioriteiten zouden kunnen stellen tussen woningen en kassen, is er nog veel mogelijk in de Randstad.’

Ir. Frank Le Clercq van TNO: Hoe maakbaar is de ontwikkeling van de stad? De stad raakt op drift. 1994, nr. 8

Bron: http://weekly10s.nl/top-10-2/grootste-steden-nederland/
Bron: http://weekly10s.nl/top-10-2/grootste-steden-nederland/

1994, nr. 8

(Streamer)

STADSONTWIKKELING IN NEDERLAND + OUDE STEDEN ZOEKEN NIEUWE ECONOMISCHE BASIS

 

(Bovenkop)

Hoe maakbaar is de ontwikkeling van de stad?

 

(Kop)

De stad raakt op drift

 

(Intro)

Hebben planologen en stedebouwers greep op de stad? Vaak loopt de stadsontwikkeling als los zand door de vingers. Als een stuk zeep in bad floept ze telkens weg als je haar in de hand denkt te hebben. ‘Een planoloog moet zich toeleggen op het begeleiden van ontwikkelingen die zich voordoen’, aldus ir. Frank Le Clercq van TNO. – Erwin van den Brink –

 

 

Mensen blijken hun leefomgeving achteraf steeds anders te gebruiken dan bij het bouwen ervan voorzien werd. Historisch gezien heeft de stad altijd in wisselende mate aan ondoelmatigheid geleden. De noodzaak om haar te beschermen tegen indringers leidde tot technologische aanpassing in de vorm van stadswallen. Maar lang nadat het artilleriebombardement de wallen nutteloos had gemaakt, lagen de bolwerken nog in de weg als obstakels voor nieuwe ontwikkelingen.

Toen ten behoeve van de aanleg van spoorwegstations Middeleeuwse verdedigingswerken werden opgeruimd, kreeg de stad een nieuwe technologische impuls. De gebruiksmogelijkheden sloten sindsdien beter aan bij de gebruikseisen: een toegenomen behoefte aan verplaatsing van mensen en goederen – in dit geval per spoor. Die frictie nam weer toe toen de auto opkwam, waarvoor in het Middeleeuwse stratenplan van de meeste binnensteden geen plaats is. Die spanning vond een uitweg in de bouw van nieuwe (auto)steden, waardoor de doelmatigheid van de stad weer een opwaartse lijn vertoont.

‘Doelmatigheid als functie van de tijd is een voortdurend op en neer gaande lijn’, zegt ir. Frank Le Clercq van TNO Beleidsstudies en Advies, die op 20 mei 1994 het tweedaagse symposium ‘New technology in T­own!’ zal afsluiten met een lezing over ‘de stad van de 21ste eeuw’. Het symposium vindt plaats ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de Delftse studievereniging Het Gezelschap Practi­sche Studie van de faculteit der Civiele Techniek van de TU Delft en gaat over duurzaam ontwerpen en bouwen.

 

Autonome ontwikkeling

Om het conflict tussen gebruikeisen en gebruiksmogelijkheden te minimaliseren, heeft het onderzoekprogramma van TNO ‘De stad van de 21ste eeuw’ zich niet alleen gericht op de huidige knelpunten, maar ook op de mogelijkheden om de ontwikkeling van de stad, en dus ook haar toekomst, te beïnvloeden: ‘hoe maakbaar is de ontwikkeling van de stad’.

Le Clercq: ‘Filosofisch gezien is het volgens mij onmogelijk ontwikkelingen van tevoren helemaal te voorzien. We handelen altijd vanuit een actuele situatie. Daarom moet een planoloog of stedebouwkundige zich toeleggen op het begeleiden van ontwikkelingen die zich voordoen.’

De beste manier om greep te houden op stedelijke ontwikkeling is die ontwikkeling zoveel mogelijk haar eigen gang te laten gaan, zo lijkt het bijna. In elk geval zal de stad bij een autonome ontwikkeling de neiging hebben zich uit te breiden langs de bestaande netwerken van infrastructuur, terwijl tot nu toe stadsontwikkeling vaak doelbewust ergens werd geprojecteerd, zoals in het geval van de bekende groeikernen. Niet ontsluiting via bestaande infrastructuur, maar bouwen in de open ruimte was het criterium. Le Clercq: ‘Dat moet je niet meer in die mate doen. Er liggen inmiddels zoveel netwerken dat je vooral goed in de gaten moet houden welke punten in het netwerk je wilt laten verstedelijken.’

‘De ene plaats ligt gunstig ten opzichte van een openbaar-vervoersas, de andere plaats vervult een belangrijke rol in een natuurlijke waterloop. De bestemming die een plek krijgt, hangt af van het belang van die plek voor de verschillende netwerken ter plaatse. Het betekent bijvoorbeeld dat nieuwbouw niet meer wordt gesitueerd in een met zand opgespoten polder, volgens een ‘bedachte’ verkaveling, maar in een polder met aangepaste bemaling waar verder de waterhuishouding en de waterlopen onaangetast blijven.’

‘Het ecologisch netwerk ontmoet groeiende belangstelling. Bij TNO brengen wij het in tact laten van het ecologisch netwerk heel nauw in verband met bestaande watersystemen. Waterlopen neem je als leidraad bij ruimte­lijk ontwerpen. Parkstad tussen Rotterdam en Den Haag is geënt op zo’n netwerkhydrologie. Daarbij komt veel civiele techniek.’

 

Stad als netwerk

In contrast hiermee staat de ‘klassieke’ vooroorlogse uitbreiding van bijvoorbeeld Amsterdam met het Plan Zuid, als een vingerachtige uitstulping aan de oude stad. De stad groeide hier niet langs een bestaand netwerk, dat wil zeggen een rivier of reeds bestaande spoorlijn, maar werd als het ware door mensenhand in een witte vlek op de kaart gepland. Het bijbehorende netwerk werd tegelijkertijd mét de stadsuitbreiding ontworpen.

Een stad die daarentegen groeit langs een netwerk, wordt daarmee ook zélf een netwerk. Zij is geen ’topos’ meer, maar ‘systema’. Ze ontstond ooit op een enkel kruispunt, één plaats (bijvoorbeeld daar waar een brug over een rivier kon worden geslagen), maar nu is ze een compleet stelsel geworden van veel knooppunten die elk een min of meer gespecialiseerde, thematische functie krijgen.

Le Clercq: ‘De Ringweg A10 rond Amsterdam is een dergelijk netwerk waar doelbewust knooppunten in versterkt zijn. Zo afficheert Amsterdam-Sloterdijk zich als teleport voor telematicagerichte bedrijven, Amsterdam Zuid-Oost trekt vooral automatiseringsbedrijven aan, Amsterdam-West heeft het Confectiecentrum en in Amsterdam-Zuid vind je de advocatenkantoren, de rechtbank, luchtvaartmaatschappijen, adviesbureaus, accountancies, handelsverte­genwoor­digingen, kortom dienstverlening. De Ring­weg is – letter­lijk – de verbinding tussen deze knooppunten.’

‘Hetzelfde zie je op landelijke schaal. Utrecht, Amsterdam, Den Haag en Rotterdam als functionele knooppunten in een landelij­k ringnet van bebouwing. Utrecht als het lokale administratie­centrum van Nederland, Amsterdam voor de handel en financiën, Rotterdam voor het transport en Den Haag voor de overheid. Het idee is gebaseerd op dat van de edge-cities uit de VS, zoals die zijn beschreven door Joel Garreau. De nieuwe stedelijke ontwikkelingen zitten in de concentraties van ‘shopping malls’ (winkelpromenades), kantoren, en suburbs er omheen, in de periferie van de oude stad. Het scenario dat zich heeft voltrokken is: vroeger zijn mensen in suburbs gaan wonen, later zijn daar shopping malls aangelegd en nu worden daar kantoren boven­op gezet.’

‘Een Europees voorbeeld van een thematisch knooppunt in een stedelijk netwerk, is La Défense even buiten Parijs, buiten de Périférie (de rondweg rond de stad) dat op de as van de Champs Elysées is gesitueerd.’

 

Spooksteden

Steden zijn altijd ontstaan op plekken die van commercieel, politiek of strategisch belang waren: een doorwaadbare plaats in een rivier, een monding, de ingang van een vallei, een landengte, enzovoorts. Hun plaatsen waren daardoor bepaald. Een stad kon niet zomaar overal ontstaan.

Dat bleef voortduren zolang de samenleving voornamelijk draaide om beweging van mensen en goederen: handel of het verplaatsen van militaire troepen. Tijdens de Industriële Revolutie kwamen steden zoals Birmingham en Sheffield zozeer in het teken te staan van de machinale produktie, dat andere aspecten van de bebouwde omgeving nauwelijks aandacht kregen. Echte industriesteden misten een centrum. Zij werden doorsneden door onafzienbaar lange ’telegraph roads’ die waren geflankeerd door blinde muren en grauwe gebouwen, die met enige regelmaat werden doorkruist door onbewaakte spoorwegovergangen en die van niets naar nergens leidden.

Stedebouwers hebben die negentiende eeuwse industriële woestijn voor een groot deel herschapen in de ontworpen stad. Waar noodzakelijk geachte functies ontbraken, werden die gecreëerd. Er werden esthetische principes ontwikkeld voor stede­bouw. De stad moest niet meer alleen aan economische criteria, maar ook aan sociale en belevingscriteria voldoen.

Maar steden waren al met al nog steeds plaatsgebonden. Dat is echter niet meer het geval sinds kennisvoortbrenging belangrijker is geworden dan machi­nale produktie en informatie een belangrijker ruilgoed dan goederen. Sillicon Valley kan overal worden gevestigd. Omgekeerd is daarmee de toekomst van bestaande steden onzeker geworden. In de Verenigde Staten heeft dat geleid tot massale migratie op nationale schaal, waarbij de wegtrekkende bevolking spooksteden achterlaat: grote delen van steden zoals Detroit die vrijwel ontvolkt zijn.

Daarom zoeken steden naar een overlevingsstrategie. De stad is van haar anker losgeslagen en raakt op drift. Vooral middelgrote steden die hun traditionele sterke kanten hebben verloren (zoals in Haarlem de grafische industrie, in Hengelo en Enschede de textielindustrie) zoeken naar een nieuwe economische basis.

 

Leefmilieu

Tijdens de Industriële Revolutie is in veel steden een oeroud aspect van de stad in de verdrukking geraakt: die van plaats voor informatie-uitwisseling (de markt). Veel steden haken nu in op de behoefte aan nieuwe vormen van informatie-uitwisseling: congressen, festivals, beurzen en dergelijke.

Daarnaast heeft de informatietechnologie nog een ander belangrijk gevolg voor het stedelijke milieu. Volgens de econoom Peter Drucker zullen werknemers namelijk onafhankelijker worden naarmate kennis en informatie als economische produk­tiefactor terrein winnen op de klassieke produktiefactoren kapitaal en arbeid. Werken met kennis hoeft niet op grootschalige produktielocaties die aan vervoersaders liggen. Kennis zetelt in laatste instantie immers in de hoofden van individuen. De voorbeelden van informatietechnologen, kenniswerkers, die met medeneming van ‘bedrijfsge­heimen’ (doorgaans de inhoud van hun hersenen) naar de concur­rent overlopen of voor zichzelf beginnen, zijn legio.

Zulke mensen kunnen zich overal vestigen. Hun werk is niet plaatsgebonden. Zij kunnen voor een organisatie (tele)werken zonder op en neer te hoeven pendelen. Zij genieten doorgaans een goed inkomen, hebben een meer dan gemiddelde ontwikkeling en staan dus kritisch in het leven. Voor zulke mensen is een goed woon- en leefmilieu een steeds belangrijker factor bij het kiezen van een vestigingsplaats. Daardoor worden leefmilieu en ecologie belangrijker in stadsplanning. Een stad die ecologie hoog in het vaandel heeft en daarom bijvoorbeeld een eeuwenoude waterloop handhaaft in een nieuwbouwplan, creëert met dat beleid op den duur een aantrekkelijker vestigingsmilieu, zo is de veronderstelling.

 

Heterogene stad

In het denkschema dat TNO hanteert zijn de netwerkstad en de recreatieve of ecologische stad de ‘ideaalbeelden’ voor de 21ste eeuw: zij belichamen nieuwe kansen voor stadsontwikkeling. Daartegenover staan ‘ideaalbeelden’ van de regenererende of compacte stad en van de duale stad. Beide beelden richten zich op het oplossen van problemen. De compacte stad behelst het nieuw leven inblazen van de bestaande stad, het tegengaan van aftakeling, vervuiling en onveiligheid zoals dat in Amsterdam gestalte krijgt in woningbouw in het oostelijke havengebied – in navolging van de ontwikkeling van de Docklands in Londen, de reconstructie van de Parijse hallen en dergelijke. De duale stad is nauwelijks een ideaalbeeld te noemen, maar is meer een beschrijving van bestaande sociale tegenstellingen.

In het denkschema zoals dat uiteindelijk door TNO wordt gehanteerd, vloeien de duale stad en de regenererende stad ineen als de ‘heterogene’ stad: door de verpauperde oude stad ook weer aantrekkelijk te maken voor mensen met hogere inkomens, krijgt zij een economische impuls waar ook de maatschappelijk minder bedeelden van kunnen profiteren. Sociale tegenstellingen worden zo sociale diversiteit – heterogeniteit dus.

Le Clercq: ‘Die ideaalbeelden zijn extremen die zich in elke stad in meerdere of mindere mate manifesteren. Als je de toekomst positief beziet, gaat het toch de kant op van de netwerkstad, dankzij de huidige transportstelsels en de mentale actieradius van mensen.’

 

Op 20 mei 1994 vindt het tweedaagse symposium ‘New technology in T­own!’ plaats ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de Delftse studievereniging Het Gezelschap Practi­sche Studie. Informatie over dit symposium is te verkrijgen …..

 

 

 

(FOTOBIJSCHRIFTEN)

 

(BIJ PORTRET)

Ir. Frank Le Clercq, TNO Beleidsstudies en Advies: ‘Utrecht, Amsterdam, Den Haag en Rotterdam zijn functionele knooppunten in een landelij­k ringnet van bebouwing.’

(Foto: John Thuring, Den Haag)

 

 

(BIJ LUCHTFOTO)

De Ringweg rond Amsterdam verbindt letterlijk de verschillende economische knooppunten in de stad.

(Foto: AeroCamera Michel Hofmeester, Rotterdam)

 

 

(BIJ DIA)

 

(FOTOBIJSCHRIFT VOLGT NA KEUZE DIA)

 

(Foto: ……./Hollandse Hoogte, Amsterdam)