Categoriearchief: recensies

Het Station Haarlem (boekrecensie) 2008, nummer 4,

 

 

Station Haarlem

60_61_INGR04_Media (Hier klikken voor de PDF)

Wat heeft Klaas van Giffen bewogen een boek te schrijven over het station Haarlem? Nieuwsgierigheid. Die is bij hem als kind gewekt toen hij bij zijn moeder achterop de fiets vaak langs het station reed. Of liever gezegd: er onder door, want het Haarlemse station is gebouwd op een talud dat de stad doorsnijdt en dat talud wordt op zijn beurt doorklieft door twee onderdoorgangen of viaducten.

Het intrigerende aan stations is dat ze enerzijds openbare ruimte zijn waarachter anderzijds een wereld van verboden plekken schuilt gaat: de kantoren, loketten, seinhuizen, de rails en het emplacement zijn allemaal ten strengste verboden en dus wilde Van Giffen daar alles van weten.

Vanwege zijn authenticiteit is het Jugendstilstation van D.A.N. Margadant uit 1908 met zijn prachtige steenhouw- en houtsnijwerk, zijn overvloedige tegeltableaus en glas-in-loodramen een geliefde plek voor cineasten en fotografen.

Het aardige en ook bijzondere is dat de geschiedenis van het station onwaarschijnlijk goed is gedocumenteerd in tekeningen, foto’s en bestekken maar ook in verslagen van onder meer de gemeenteraad. Wat ook aardig is: dit station heeft als een van de weinige in Nederland uit die tijd de tand des tijds grotendeels ongeschonden door staan. Bovendien was het Haarlemse station het verkeersknooppunt in een gebied op de grens van Noord- en Zuid-Holland dat de basis was van de roemruchte Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij (HIJSM of ook wel HSM). Van Giffen behandelt daarom ook de aanleg van de spoorlijnen in de regio en de elektrificatie daarvan in het begin van de twintigste eeuw. Hij behandelt het station Haarlem als een culminatiepunt in de grote spoorwegmoderniseringsgolf begin vorige eeuw. Het boek gaat ook over de mensen die er werkten, wat voor werk ze deden, welke gereedschappen en techniek zij gebruikten, over de treinen, de baanvakken, kunstwerken en wat al dies meer zij. Dat maakt het boek een mooi tijdsdocument.

Dat Haarlem zo’n mooi ongeschonden station heeft komt vooral doordat het gemeentebestuur eind negentiende eeuw te hoop liep tegen het voorgaande stationscomplex dat zich bevond op maaiveldhoogte. De twee spoorwegovergangen waren zo vaak gesloten vanwege passerend en rangerende treinen dat de stad meesttijds aan de noordzijde ontoegankelijk was.

Na jarenlang gesoebat en trouwtrekken over wie hoeveel zou betalen kwam er een station met twee viaducten onder het station zelf , twee voetgangertraversen en nog twee andere viaducten in de nabije omgeving.

Daarmee was voor de gemeente het probleem opgelost en verdween haar interesse. De voorzijde van het station bevindt zich aan de zuidkant en kijkt in de richting van de binnenstad. Een stationsplein was er echter niet omdat zich vlak voor het station de treinenfabrek van Beynes bevond. Tussen de fabriek en het station persten zich de trams door en later de stadsbussen. In de jaren vijftig werd de Beynesfabriek gesloopt en bleef een tochtige vlakte over die pas in de jaren zeventig werd volgebouwd met een parkeergarage en kantoren van een allure die uitnodigt tot zelfmoord. De noordkant was en is een soort blinde muur; de gemeente heeft de omgeving altijd met een grenzeloze achteloosheid behandeld. Alles hier logenstraft dat de NS inmiddels meer verdient aan haar onroerend goed dan aan vervoer. Maar misschien is dat ook het geluk bij een ongeluk Er schijnen nu plannen te zijn voor een heus plein. Dat mag wel na honderd jaar. (EvdB)

 

Klaas van Giffen. Station Haarlem. 2007 uitgeverij Spaar en Hout, Haarlem. ISBN 9086830048. 480 pagina’s, rijkgeillustreerd. Prijs: € 39,50.

243137975_c2154ebd98_b

????????????????????????????
????????????????????????????

BSM-2008-BB-BRBSM_station Haarlem De Collectie-robthart 003 Haarlem station 1960haarlem_stationHaarlem_station_binnen

 

 

Megaconstructies recensie (DI 10/11, 2005)

Megaconstructies_Media

460190-1
Isambard Kingdom Brunel
02-Great_Eastern-peinture
De Great Eastern

Megaconstructies, of Superstructures, zoals het boek in het Engels heet, gaat over ‘de beroemdste bouwwerken van de twintigste en de eenentwintigste eeuw’, aldus de ondertitel van het boek. Zo’n selectie op het criterium ‘beroemdheid’ is altijd arbitrair, want wat is ‘beroemd’? Dat de Erasmusbrug in Rotterdam het boek gehaald heeft maar niet het Panamakanaal (1907) komt mij een beetje vreemd voor.

Wat de selectie nog extra compliceert is het definitieverschil tussen wat een constructie is en wat een bouwwerk.

Ingenieur Isambard Kingdom Brunel (1806-1859), na Churchill de ‘grootste’ Brit aller tijden, bouwde tunnels, bruggen maar ook schepen. Volgens zijn definitie omvat het begrip constructie niet alleen bouwwerken die nagelvast aan de aarde zitten maar ook losse constructies zoals schepen en voertuigen en – in onze tijd lucht- en ruimtevaartuigen.

Daar gaat Megaconstructies echter niet over. Het is voor de helft een boek over opmerkelijke bouwkunde, architectuur: Stations, bruggen, dammen, stadions. Verder komen ook (radio-)telescopen en de grote deeltjeversneller van CERN aan bod en passeren pretparken de revue. Dat zijn echter allemaal bouwwerken. De Hubbleruimtetelescoop is daarom een beetje vreemde eend in de bijt: meer aan apparaat of machine. Waarom dan ook niet het internationale ruimtestation ISS of, misschien beter nog het Russische ruimtestation MIR? Ook had dan de Boeing 747 in het boek thuisgehoord – lang het grootste passagiersvliegtuig – als ook de Antonov An-225 Mriya (grootste vrachtvliegtuig). Als ook de Noors olietanker Jahre Viking (voormalig Seawise Giant) die 564,763 ton lading kan vervoeren en de Britse Queen Mary 2 (grootste passagiersschip ooit, in Frankrijk gebouwd). En niet te vergeten de enorme vrachtwagens en graafmachines die worden gebruikt in de dagmijnbouw en de vaste en drijvende off shoreconstructies. Misschien is dat iets voor een ander boek: Megamachines.

Overigens is Megaconstructies een mooi architectonisch overzichtswerk waarin alle bouwkundige iconen van de laatste 105 jaar de revue passeren. Wat opvalt is dat in de loop van de beschreven periode beton als belangrijkste bouwmateriaal steeds meer plaats maakt voor staal, glas en meer recent kunststof. Die trend werd ingezet met het Olympisch stadion in München (1972). Wat ook opvalt is dat het werkterrein van de megaconstructeurs zich verlegt van Europa en Noord-Amerika naar Azië. Zo wordt Europese technologie, de magnetische levitatietrein ofwel Maglev van Siemens, voor het eerst toegepast in China in de stad Sjanghai waar zo’n spoorlijn nu de luchthaven met de stad verbindt. Het bijzondere van deze trein is dat hij ook op zo’n kort traject moeiteloos zijn kruissnelheid van 430 kilometer per uur haalt, iets wat onmogelijk is met een conventionele snelle trein. Bovendien deinzen Chinezen minder snel dan Europeanen en zelf Amerikanen terug voor de mega-investeringen die zijn gemoeid met megaconstructies en wordt het landschap daar wat gemakkelijker omgeschoffeld dan hier.

Wat het boek heel goed laat zien is dat het rekenwerk dat nodig is voor constructies steeds belangrijker wordt. Architecten worden steeds meer afhankelijk van nieuwe materialen die ingenieurs bedenken en de berekeningen die ingenieurs maken voor het steeds gedurfder toepassen van die materialen in de bouw. Daarbij worden ook computers steeds belangrijker. Zo is de maglev technisch doorgebroken op het moment dat voldoende rekenkracht beschikbaar kwam om het complexe meet- en regelsysteem van deze trein draaiend te houden en kon het Sydney Opera House uitsluitend worden gebouwd met behulp van computers al kwam de doorbraak hier op het moment dat de ingenieur zich realiseerde dat alle gewelven konden worden vormgegeven als segmenten van een en dezelfde bol wat de berekeningen in één klap weer een stuk eenvoudiger maakte.

Neil Parkyn. Megaconstructies. ISBN 90 6868 375 6, 2004, uitgeverij THOTH, Bussum. Zie ook onze lezersservice.

 

 

 

Warmtedood:ZONNE-ENERGIE IS PAS DUURZAAM (recensie, oktober 2002, DI 19)

 

Schermafbeelding 2016-01-30 om 23.55.11

 

warmtedood

 

BOEKEN

 

ZONNE-ENERGIE

IS PAS DUURZAAM

 

Waarom is M.J. Sparnaay’s Van spierkracht tot warmtedood, een geschiedenis van de energie een leuk boek? Al mijmerend in een tuinstoel in de najaarszon vraag ik mij af hoeveel zonnevermogen er eigenlijk op aarde belandt? Dat is natuurlijk ook een van de vragen die Sparnaay zichzelf wel eens heeft gesteld in zijn professionele leven.

De zonnestraling die de aarde bereikt, vertegenwoordigt een energieproductie die meer dan duizendmaal zo groot is als de energieproductie die wij met zijn allen realiseren. Het energieverbruik in Nederland is slechts 0,2 % van de zonne-energie die als straling jaarlijks de Nederlandse bodem bereikt. Daar is dus nog een wereld te winnen. Dat doe je dan in elk geval niet door het planten van bomen. Bos zet geen zoden aan de dijk als het gaat om verduurzamen van energieverbruik. Om de CO2-cyclus te sluiten, dus om alle CO2 die wij uitstoten te compenseren door aanplant van biomassa ten behoeve van energie-opwekking, is een bebost oppervlak nodig van 130 keer Nederland.

Sparnaay dist aan de lopende band van die anekdotische sommetjes op. Maar meer nog dan dat is het boek een cultuurhistorisch verhaal over het natuurverschijnsel energie, geschreven met een grote compassie voor de wetenschappelijke onderzoekers die deze geschiedenis door de eeuwen hebben bepaald. Daarbij is hij een begenadigd stilist. Het boek is leuk als je bent geïnteresseerd in techniek en wetenschap en je wilt weten hoe het ook al weer allemaal zat met energie. Het boek leest als een her-introductiecursus, een feest der herkenning. Maar het leest niet als het oude natuurkundelesboek. De verteller neemt je bij de hand en neemt je mee naar het verleden.

Jammer genoeg verdiepte het vak natuurkunde op de middelbare school zich niet in de veranderende beeldvorming ten aanzien van energie. Sparnaay legt uit dat ons cultuurbegrip energie van vrij recente datum is. Tot in de negentiende eeuw was kracht in de natuurwetenschap een veel centraler begrip dan energie.

Anderzijds is ons pessimistische cultuurbeeld, dat onze wereld ten onder dreigt te gaan aan het overschrijden van de grenzen aan de groei, ook niet van vandaag of gisteren. De titel van het boek refereert daar aan: in de negentiende eeuw geloofde men in de zogenoemde warmtedood. Op enig moment zou alle energie zijn omgezet in warmte en aangezien die warmte vervliegt (de entropie neemt toe), lag op een termijn van enkele honderden miljoenen jaren, zo dacht men, een akelig einde in het verschiet van de schepping in een ijzingwekkend koud duister.

Technische en natuurwetenschappelijke inzichten waren dus vroeger niet alleen anders omdat de kennis nog niet zover was als nu, maar ze werden ook (mede) bepaald door de tijdgeest. Sparnaay brengt de theorie van de warmtedood in verband met het toen heersende cultuurpessimisme in Europa, onder meer verbeeld in Oswald Spenglers Untergang des Abendlandes. Dat sombere tij begon merkwaardig genoeg te verlopen nadat tegen het einde van de negentiende eeuw een nieuwe warmtebron was ontdekt: radio-actieve elementen. Vanaf dat moment kwam de samenleving in een tijdperk waarin we vooral gingen geloven in vooruitgang dankzij techniek.

Vandaag de dag maakt kernenergie juist weer deel uit van de pessimistische beeldvorming waarin milieu centraal staat. Sparnaay ziet een parallel tussen dit pessimisme en dat tijdens de negentiende eeuw. Er is nog zoveel zonne-energie…

 

M.J. Sparnaay: Van spierkracht tot warmtedood. Een geschiedenis van de energie ● Voltaire ● 287 blz. ● € 35,85 ● ISBN 9058480216

 

200 jaar Rijkswaterstaat, 1998, nr. 11

 

 

 

rws200 (klik hier voor PDF)

Kaart-met-Breesaap
Holland op zijn smalst, ter hoogte van Velsen





 

HISTORIE

 

‘TWEE EEUWEN RIJKSWATERSTAAT’ UITPUTTEND EN BEELDEND

 

De oorlog van Rijkswaterstaat

 

Het bedwingen van de zee was een gevecht, de strijd tegen het water een oorlog. Deze kwalificaties keren veelvuldig terug in Twee eeuwen Rijkswaterstaat, een passend boek bij een feestelijk jubileum.

– Erwin van den Brink –

 

De auteur is hoofdredacteur van De Ingenieur.

beeldbankrws376650

Een Engelse kennis die in Brussel werkt vroeg mij eens wat ik hem aan zou raden als hij een dag de tijd had om in Nederland rond te kijken. Ik raadde hem de Deltawerken aan. Nu had mijn Engelse kennis niet zo’n hoge pet op van Nederlanders. Hij vond ons tamelijk ‘informeel’ – zijn understatement voor ongemanierd en grof gebekt. En: gebrek aan discipline! Na het bezoek had hij zijn mening over Nederlanders drastisch herzien. Een dergelijke natie moest, met de zee boven zich, wel beschikken over een ijzeren discipline, over een vorm van ultieme beheersing, van management, die in de wereld zonder precedent is, zo meende hij.

 

EgXA9

Het is dan ook merkwaardig en intrigerend dat Nederlanders niet te koop lopen met de organisatiekunde waarmee zij hun land in stand houden. Natuurlijk zijn Nederlandse ingenieursbureaus en aannemers over de hele wereld actief in de natte bouw, maar die geven daar betrekkelijk weinig ruchtbaarheid aan.

Rijkswaterstaat, die dit jaar zijn 200-jarig bestaan viert, maakt dit enigszins goed met een systematisch opgezette studie van de waterstaatkundige geschiedenis van ons land. Aan Twee eeuwen Rijkswaterstaat is ruim vijf jaar gewerkt door een wetenschappelijke redactie onder leiding van prof.dr.ir. Harry Lintsen.

IJmuiden-Sluis-in-aanbouw
IJmuiden-Sluis-in-aanbouw

Uitputtend

De wetenschappelijke degelijkheid overschaduwt de leesbaarheid van dit boek niet en dat is een compliment. Door de combinatie van die twee eigenschappen, uitputtendheid en beeldende verteltrant, roept het boek een sterke associatie op met een andere recente bestseller over de Nederlandse geschiedenis: The Dutch Revolution van de Britse historicus Benjamin Israel. Nederland is internationaal gezien, mede dankzij het ‘poldermodel’ tamelijk ‘in’ als het om dit soort boeken gaat. Het zou daarom misschien geen gek idee zijn dit boek in het Engels te vertalen; ik zou het mijn Engelse kennis aanraden.

De twee hoofdauteurs, drs. A. Bosch en drs. W. van der Ham, zijn er in geslaagd met behulp van ooggetuigenverslagen een levendig, bijna filmisch, documentaire-achtig beeld te schetsen van hoe ons land er in een bepaalde periode uitzag en hoe het bezig was te veranderen. Via dagboekaantekeningen zien we door de ogen van een Katendrechtse boer de verschrikkingen van een zware storm in 1750. Met de Amerikaan Benjamin Silliman die in 1812 door ons land reisde, ervaren we hoe moeizaam het vervoer was.

 

gs0303
rijkswegen 1914-1915

Het aardige is dat Twee eeuwen Rijkswaterstaat de draad oppakt, waar Israel maar ook de Amerikaan Jan de Vries en de Wageninger Van der Woude (Nederland 1500-1800, de eerste ronde van moderne economische ontwikkeling) stoppen; aan het eind van de achttiende eeuw. De Nederlandse Revolutie was toen allang ten einde. De economische kracht van de Nederlanden voor en tijdens de Gouden Eeuw schuilde volgens De Vries in belangrijke mate in de vele waterwegen die snel vervoer van goederen en informatie mogelijk maakte.

 

rijkswegenplangs0401
rijkswegenplangs0401

Die kracht was geheel verdwenen rond 1798. Rijkswaterstaat pakte in dat jaar behalve de rivieroverstromingen ook de transportverbindingen aan. Het wegwerken van die achterstand in infrastructuur was dus van meet af aan nevengeschikt aan de strijd tegen het water. Rijkswaterstaat was ook een exponent van een nieuwe revolutie, de Franse en Bataafse, die de komst van de moderne eenheidsstaat inluidde. De organisatie was gemodelleerd naar het militaire Franse ingenieurskorps, ‘Corps des Pont et des Chaussees’. Zozeer zelfs dat Rijkswaterstaat op een gegeven moment de afgeschafte rangen en uniformen weer invoerde. Tot de oprichting in 1842 van de Koninklijke Academie in Delft (de voorloper van de TU) was dan ook de Koninklijke Militaire Academie te Breda het belangrijkste technische opleidingsinstituut van ons land, ook voor Rijkswaterstaat-ingenieurs.

 

Bascule-Brug-over-de-Oude-Maas-Dordrecht.
Bascule-Brug-over-de-Oude-Maas-Dordrecht.

Die militaire oorsprong heeft er toe geleid dat de strijd tegen het water in de psyche van generaties waterstaatsingenieurs een oorlog was. Het bedwingen van de zee was een gevecht, een strijd. Het boek wemelt van deze kwalificaties. Als het water door inundatie bondgenoot was, kwam dit doordat het militair strategisch van belang kon zijn. Zoals bij de geheime IJssellinie die Rijkswaterstaat ten tijde van de Koude Oorlog samen met de krijgsmacht aanlegde.

 

BRUG BIJ CULEMBORG
Bouw spoorbrug bij Culemborg

Toch kon RWS nooit zomaar zijn eigen gang gaan. De Waddenzee is niet ingepolderd, de Markerwaard is er niet gekomen en de Oosterschelde is niet afgesloten. Het scheppen van maatschappelijk draagvlak is voor Rijkswaterstaat weliswaar geen novum, maar, zo stellen de auteurs vast, het is nooit eerder zo gecompliceerd geweest.

 

Twee eeuwen Rijkswaterstaat. Uitgeverij Europese Bibliotheek. 344 blz. f 59,90. ISBN 90 288 6518 7.

 

 

(FOTO)

 

@BIJSCHRIFT = Stuw te Driel.

 

(Foto: Rijkswaterstaat)

Klimaatdebat (1996, nr 12)

BEDRIJFSLEVEN MIST VEEL WETENSCHAPPELIJKE INFORMATIE OVER WERELDMILIEU + FORA NODIG WAAR BEDRIJVEN EN WETENSCHAP ELKAAR ONTMOETEN

 

KIvI presenteert internationale publikatie

 

Het Systeem Aarde onder de loep

 

Het klimaatdebat verhit vooral de gemoederen van politi­ci, wetenschappers en milieubeschermers. Het boek Policy Making in an Era of Global Environmen­tal Change, dat deze week is verschenen, is dan ook vooral bedoeld om beslis­sers in het bedrijf­sle­ven actie­ver te betrekken bij de poli­tieke en wetenschap­pelijke discus­sie.

– Erwin van den Brink –

 

De auteur is redacteur van De Ingenieur.

 

 

Milieuvervuiling is niet alleen een technologisch probleem, maar evenzeer een collectief gedragsprobleem en daarnaast op besluitvormingsniveau ook nog eens een communicatie- en informatieprobleem. Veel wetenschappelijke informatie bereikt beslissers in de politiek en in de industrie sterk vervormd – om niet te zeggen misvormd – via de kanalen van de moderne massa­communicatie. Het boek Policy Making in an Era of Global Environmental Change geeft een uitputtend overzicht van de lopende onderzoekprogramma’s en de inmiddels vergaar­de kennis en laat daarmee zien dat het vooral gaat om de interac­tie tussen atmosfeer, oceanen en continenten – het Systeem Aarde. Dat systeem, concludeert het boek, moet integraal worden onderzocht.

Het boek is daarom niet alleen een handvat voor managers om mee te praten over de gevolgen van industrialisatie en verstedelijking, zoals mogelijke klimaatverandering, erosie, vervui­ling, vermindering van de biodiversiteit en dergelijke, maar het beoogt tevens de samenwerking tussen politie­ke beleid­ma­kers en weten­schappers te verbete­ren. Het KIvI had een belang­rijke inbreng bij de tot­standko­ming van de publika­tie. De aanleiding was de zevende Scheperslezing van het KIvI in 1989 ‘Mondiale milieuveranderingen, wetenschap en techniek’ door twee van de samenstellers van het boek, prof.dr.ir. J.W.M. la Rivière en dr.ir. N. van Lookeren Campagne. Naar aanleiding daarvan hield het KIvI samen met zes andere institu­ten in 1992 het congres Global Change, dat werd bijgewoond door onder andere koningin Beatrix.

Het nu gepubliceerde boek is uniek omdat het als eerste de complete­ program­mering be­schrijft van het onder­zoek naar de werking van het Aardsys­teem én de maat­schap­pelijke reacties die dat onder­zoek oproept. Het in kaart brengen van het Aardsys­teem is mis­schien wel de grootste doelge­richte onderzoek­in­span­ning die de mensheid ooit heeft ondernomen.

 

Onderzoekprogramma’s

Volgens medesamensteller dr.ir. N. van Look­eren Campagne is de afstand tussen ‘wetenschap’ en ‘bedr­ijfs­leven’ groot: ‘Als het be­drijfsleven betere banden zou hebben met de primaire bronnen van weten­schap­pelijke informa­tie, zou het de weten­schappelijke en politieke discussie beter begrij­pen en er zelfs aan deelnemen.’ Want Global Environmen­tal Change is behalve wetenschap ook ‘business’. Verze­ke­rings­be­drijven zijn bijvoorbeeld hevig geïnteresseerd in extreme klimaatveranderingen en het effect daarvan op het optreden van stormen, droog­te, overstroming en nachtvorst – dit om risico’s te kunnen calcule­ren.

De stand van het Aarde-onderzoek wordt in voor leken begrijpelijke termen beschreven aan de hand van twee grote onder­zoekpro­gramma’s: het International Geosphere-Biosphere Pro­gramme (IGBP), dat is gestart door de International Council of Scien­tific Unions (ICSU) waarbij ook de Koninklijke Nederlandse Akademie van Weten­schappen is aangesloten, en het World Clima­te Research Pro­gramma (WCRP), dat wordt gesponsord door de ICSU, de World Meteorological Organization (WMO) en de Inter­go­vernmental Oceanographic Commission (IOC).

Het WCRP, dat is gestart in 1970, is onderver­deeld in zes projec­ten, waarvan de Tropical Ocean and Global Atmosp­here study (TOGA) al opmerke­lijke resultaten heeft opgeleverd bij het voorspellen van jaarlijkse klimaatva­riaties verband houdend met het zogenoemde El Niño-effect (een jaarlijks terugkerende tijdelijke verho­ging van de zeewater­temperatuur in de Stille Oceaan rond de evenaar bij Ecuador en Peru die wereldwijd effect heeft op het klimaat), waar­door boeren kunnen bepa­len welk gewas zij het beste kunnen zaaien. Het IGBP is het breedst opgezette programma. Verder zijn er de programma’s Human Dimensions of Global Envi­ronmental Change, de drie grote Observation Systems (oceanen, atmosfeer en de landsystemen) en het onderzoek naar de dreigen­de afname van de diversi­teit van levensvormen. Deze activitei­ten zijn gestart in het begin van de jaren negentig.

 

Zes interviews

Het tweede deel van het boek schetst de acties die de laatste 25 jaar op vooral intergouvernementeel niveau zijn geno­men naar aanlei­ding van de onderzoekresultaten (van de VN-conferentie in Stockholm in 1972 tot de ‘Rio’-conferentie van de VN in 1992). Tot slot geven zes (ex-)cap­tains of indus­try hun zienswijze op het een en ander. In die interviews zit een aantal gemeenschappelijke waarnemingen.

Een kostenverhogende ecotax is in aanleg nade­lig voor de export, maar de geschiedenis toont aan dat derge­lijke maatregelen dwingen tot het ontwikkelen van nieuwe technologie. Een strenge milieupolitiek heeft Japan in de internatio­nale con­currentie geen windeieren gelegd, signa­leert bijvoorbeeld ir. Niek Ketting, voorzitter van de Samen­werkende Elek­trici­teits Produ­centen (Sep) en lid van de Eerste Kamer. Daarbij behoort de opbrengst van een ecotax te worden ’terugge­ploegd’ in de economie, meent Emile van Lennep, voormalig secretaris-gene­raal van de Oeso en Minister van Staat.

Vooralsnog echter hebben regeringen juist de neiging om te snijden in hun uitga­ven voor onderzoek. ‘Ik zou niet tegen een belasting op ener­gie zijn als de opbreng­sten daarvan maar gebruikt zouden worden voor onderzoek naar en ontwikkeling van nieuwe energie­bronnen’, stelt ir. Olivier van Royen, voormalig bestuurs­voorziter van Hoogovens. ‘Maar het probleem is dat er zo weinig ingenieurs in de politiek zitten. Niet dat je de same­nleving als een machine zou kunnen besturen, maar het ontbreekt politici aan inzicht in de moge­lijkheden van technolo­gie.’

Een besparing op het energiever­bruik van 75 % is haal­baar, aldus ir. Huub van Engelshoven, president van het KIvI. ‘Als overheid en bedrijfsleven inves­teren in technologie die het energieverbruik met 2 % per jaar verlaagt, zullen we 70 % hebben bespaard in 2030’ – mits regeringen niet langer bezuinigen op hun onderzoekbud­getten.

De uitgestrekte plattelandsgebieden in de Wereld kunnen veel beter op huiselij­ke schaal fotovoltaïsch worden geëlektrificeerd dan via een grootschalig net dat wordt gevoed door centrales. In Indonesië gebeurt dat al, China is nog groten­deels onontgonnen gebied. ECN-directeur prof.dr.ir. Harry van den Kroonenberg heeft grote verwachtingen van de fotovol­taïsche elektrificatie van de Derde Wereld.

Wat technologisch geen zoden aan de dijk zet maar juist wel veel meer direct effect sorteert, is bijvoorbeeld het planten van bomen ergens anders in de Wereld om bij te dragen aan de CO2-reductie. De Sep en Shell hebben dat gedaan.

 

Gedragsverandering

De wat tegendraadse samenvatting van deze zienswijzen komt van dr. Pieter Winsemius, directeur bij McKinsey, voorzitter van Natuurmonumenten en voormalig minister van VROM. Met zijn bijdrage wordt de serie interviews afgeslo­ten. Vrij vertaald zegt hij: iedereen is het met elkaar eens dat iets moet worden onderno­men tegen de toenemende uitstoot van broei­kasgassen en de uitputting van delfstoffen en ener­gievoorra­den, maar van feitelijke verandering is maar heel weinig te merken. Winsemius diept een aspect uit dat ook door de overige geïnterviewden al is aangekaart, namelijk dat vooral wordt gehamerd op het belang van alsmaar meer nieuwe technologie, terwijl de werke­lijke oplossing misschien juist wel uit de hoek van de sociale wetenschappen moet komen – waar men zich tot nu toe tamelijk gedeisd houdt als het gaat om het klimaatdebat.

Om gedragsverandering te versnellen moeten we inzicht hebben in de menselijke drijfveren. Winsemius grijpt daarbij terug op de hiërarchie der menselijke behoeften zoals die is geformuleerd door de Amerikaanse psycholoog Abraham Maslow. De eerste behoefte is fysiek: voeding, huisvesting en dergelijke. De tweede is veiligheid en zekerheid. De derde is erkenning door anderen. De vierde is zelfrespect en de vijfde is zelfverwerkelijking. Een volgende trede in Maslow’s hiërarchie kan pas worden genomen wanneer de voorgaande behoeften zijn bevre­digd.

Winsemius meent dat deze individuele drijfveren ook gelden voor de samenleving. De samenleving als geheel is nog te veel gepreoccupeerd met vervulling van basale behoeften om zich al te druk te maken om milieu zoals wij dat definiëren, onder meer in onze bezorgdheid over het broeikaseffect. In grote delen van de Wereld is milieuzorg: zorgen dat je schoon drinkwater hebt zodat je niet ziek wordt. Door die strijd om het bestaan zijn grote delen van de mensheid nog niet toe aan zaken zoals duurza­me energie.

Daarmee brengt Winsemius de kwestie van de klimaatverandering weer onder in het Noord-zuid-debat over de ongelijke verde­ling in de Wereld van natuurlijke hulpbronnen. De auteurs schrijven in hun inleiding dat zij die dimensie in het boek verder doelbewust buiten beschouwing laten, omdat het onder­werp anders te veelomvat­tend zou worden.

 

 

 

klimaatverandering-IPCC

(BIJSCHRIFTEN)

(BIJ DIA ZONNEPANELEN)

Zonne-energie, maar dan fotovoltaïsch op huiselijke schaal, is de beste optie om de plattelandsgebieden in de Derde Wereld te elektrificeren.

(Foto’s: Sunshine, Almere)

 

(BIJ DIA BOMEN)

Een direct positief effect op het mondiale klimaatsysteem heeft het planten van bomen om bij te dragen aan CO2-reductie; op de foto ontbossing in het Amazone-gebied.

 

(BIJ DIA DAME IN KROTTENWIJK)

Voor het grootste deel van de wereldbevolking is zorg om het milieu geen prioriteit; Pieter Winsemius brengt het klimaatdebat in verband met de ongelijke welvaartsverdeling in de Wereld.

 

 

 

 

(KADER)

Bestellen boek

 

Policy Making in an Era of Global Environmental Change (door: R.E. Munn, J.W.M. la Rivière en N. van Lookeren Campagne m.m.v. ir. Joost van Kasteren en met bijdragen van specialisten uit binnen- en buitenland) is uitgege­ven door Kluwer Acade­mic Publishers (ISBN 0 7923 4072 8). Het boek is gesponsord door Shell, Hoogovens, TNO, ECN, DSM, Akzo Nobel, Rabobank, Avebe, BSO/Origin, Vredestein, KNP BT, Nedll­oyd, Hoechst, General Electric Plastics, de Stich­ting Centraal Instituut voor de Industrie (CIVI) en de Sep. Medewerking verleenden de Stich­ting Maat­schappij en Onder­neming (SMO), De Hol­landsche Maat­schappij der Wetenschap­pen (HMN), het Koninklijk Genoot­schap voor Landbouw­wetenschap (KGvL), het KIvI, de KNAW en de Neder­land­sche Maatschappij voor Nijverheid en Handel.

Het boek is verkrijgbaar door storting van 86 gulden per exemplaar op postbankrek.nr. 2982355 van KIvI-publikaties te Den Haag onder vermelding van ‘Policy making’. Geef het gewenste aantal exemplaren op, uw KIvI- of NIRIA-lidmaatschapsnummer en naam, adres en woonplaats. Het is ook tegen contante betaling af te halen bij het KIvI, Prinsessegracht 23, Den Haag (9.00-17.00 uur).